ECLI:NL:RBDHA:2022:10229
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering urgentieverklaring woningzoekende in Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een woningzoekende, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. Eiseres had een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij met haar drie kinderen haar woning had moeten verlaten vanwege de gewelddadige gedragingen van haar ex-echtgenoot. Na het afwijzen van haar aanvraag door verweerder op 23 oktober 2020, en het ongegrond verklaren van haar bezwaar op 5 juli 2021, heeft eiseres beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring volgens de Huisvestingsverordening Den Haag 2019.
De rechtbank overwoog dat eiseres, ondanks haar moeilijke woonsituatie, niet voldeed aan de criteria voor een urgentieverklaring. Verweerder had terecht gesteld dat eiseres een beroep had kunnen doen op noodopvang of een huisverbod voor haar ex-partner. De rechtbank benadrukte dat de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening van toepassing waren en dat de gebreken in de huidige woning van eiseres geen reden waren om een urgentieverklaring te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat het belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder woog dan het belang van eiseres.
Eiseres had ook aangevoerd dat de Huisvestingsverordening in strijd was met internationale verdragen, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat er geen schending was van het EVRM of het IVRK en dat de omstandigheden van eiseres niet leidden tot onbillijkheden die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.