ECLI:NL:RBDHA:2022:10064
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake uitkering op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een uitkering op grond van de Participatiewet had aangevraagd. De aanvraag was op 31 mei 2022 ingediend, maar op 7 juli 2022 was deze door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in acute financiële nood zou verkeren.
Tijdens de zitting op 28 september 2022 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter heeft allereerst beoordeeld of er sprake was van een spoedeisend belang. Dit is een vereiste voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster geen spoedeisend belang had, omdat zij bij haar ouders verbleef die beiden werkten en er geen dreiging van huisuitzetting of afsluiting van gas en elektra was.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de lange duur van de bezwaarprocedure op zich geen reden is om spoedeisendheid aan te nemen. De voorzieningenrechter heeft ook gekeken naar de evident onrechtmatigheid van het besluit van verweerder, maar oordeelde dat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat het besluit evident onrechtmatig was. Gezien het verblijf van verzoekster in Polen gedurende een deel van de beoordelingsperiode, was er geen aanleiding om aan te nemen dat zij aanspraak had op bijstand.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.