ECLI:NL:CRVB:2015:3361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
15/5331 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

Op 15 september 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). De verzoeker had een aanvraag voor bijstand ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen op 12 februari 2014. De afwijzing was gebaseerd op onvolledige informatie die door de verzoeker was verstrekt, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 25 juni 2014 ongegrond verklaard, en de rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing op 12 augustus 2014.

De verzoeker stelde dat hij als gevolg van inhoudingen op zijn bijstand niet in zijn levensonderhoud kon voorzien, wat leidde tot een toename van zijn schuldenlast. De voorzieningenrechter benadrukte echter dat voor het treffen van een voorlopige voorziening een actueel spoedeisend belang vereist is. De door verzoeker aangevoerde schuldenlast werd niet als spoedeisend beschouwd, aangezien er geen acute dreiging van huisuitzetting of afsluiting van energie- en waterlevering was. Bovendien had verzoeker recht op bescherming onder de regels van de beslagvrije voet.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zwaarwegend belang was dat een snelle beslissing rechtvaardigde, en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier en de voorzitter ondertekenden het proces-verbaal.

Uitspraak

15/5331 WWB-VV-PV
Datum uitspraak: 15 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: R.G. van den Berg
Op 15 september 2015 zijn ter zitting verschenen: voor verzoeker mr. M.C.J. Smit en het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Bij besluit van 12 februari 2014 heeft het college de aanvraag van verzoeker om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen op de grond dat de door verzoeker verstrekte inlichtingen dermate onvolledig waren dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 juni 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 12 augustus 2014, 14/4313, het beroep tegen het besluit van 25 juni 2014 ongegrond verklaard.
2. Op grond van artikel 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter wijst allereerst op vaste rechtspraak (uitspraak van 2 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764), waaruit volgt dat de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om een voorlopige voorziening te doen niet is bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
4. Verzoeker heeft, zoals ter zitting nader toegelicht, aangevoerd dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat hij als gevolg van de inhoudingen op zijn bijstand niet in staat is volledig in de kosten van levensonderhoud, waaronder de premie van de ziektekostenverzekering, te voorzien. Als gevolg hiervan neemt zijn schuldenlast toe.
5. De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Het college heeft bij besluit van 16 maart 2015 met ingang van 4 februari 2015 aan verzoeker bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. De door verzoeker gestelde schuldenlast levert geen spoedeisend belang op. Met betrekking tot de door verzoeker genoemde schulden bij derden, voor zover deze niet tot zijn familie- en vriendenkring behoren, vinden inhoudingen plaats op de met ingang van 4 februari 2015 toegekende bijstand. Niet gebleken is van schulden op grond waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Bovendien geldt dat verzoeker als schuldenaar de bescherming heeft, of deze kan inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor zover door beslaglegging of invordering het inkomen tot onder het met die voet beoogde bestaansminimum zou dalen. Het feit dat, zoals verzoeker stelt, zijn schuldenlast toeneemt als gevolg van de inhoudingen op de hem toegekende bijstand, verandert daaraan niets.
6. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R.G. van den Berg (getekend) P.W. van Straalen
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

HD