ECLI:NL:CRVB:2021:3277
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G.H. Amstelveen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 2 juni 2021 het beroep van verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaard. Verzoeker had bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet, maar het college had hem bijstand toegekend naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij hangende de hoger beroepsprocedure bijstand zou ontvangen ter hoogte van de norm voor een alleenstaande.
De voorzieningenrechter heeft de aanvraag voor een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat de aard van een verzoek om een voorlopige voorziening een actueel (financieel) spoedeisend belang veronderstelt. Verzoeker had aangevoerd dat hij in financiële nood verkeert en niet in zijn levensonderhoud kan voorzien, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden onvoldoende waren om een spoedeisend belang aan te nemen. Verzoeker ontving namelijk bijstand en had een positief saldo op zijn bankrekening. Ook zijn gezondheidsklachten waren niet onderbouwd.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat het verzoek kennelijk ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van griffier S. Azaouagh, en werd openbaar uitgesproken op 23 december 2021.