ECLI:NL:RBDHA:2021:9999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/6303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep inzake machtiging voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv), welke op 14 januari 2020 door de staatssecretaris was afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar werd op 16 juli 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 21 juli 2021 heeft de staatssecretaris de rechtbank geïnformeerd dat eiser op 28 oktober 2020 een nieuwe, complete aanvraag had ingediend, waarop een mvv was verleend. Eiser verblijft inmiddels in Nederland.

De rechtbank heeft eiser gevraagd of hij aanleiding ziet om het beroep in te trekken, wat hij op 22 juli 2021 heeft gedaan. Eiser verzocht tevens om vergoeding van de proceskosten en restitutie van het griffierecht. De rechtbank overweegt dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van het beroep, aangezien de mvv inmiddels was verleend. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het bestreden besluit niet is ingetrokken of gewijzigd. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn die tot een andere conclusie leiden.

De uitspraak is gedaan door rechter K.M. de Jager en openbaar gemaakt op 8 september 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6303

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Luigjes).

ProcesverloopBij besluit van 14 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om aan hem een machtiging voorlopig verblijf (mvv) te verlenen, afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 juli 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 21 juli 2021 heeft verweerder de rechtbank schriftelijk geïnformeerd dat eiser op 28 oktober 2020 een nieuwe, complete aanvraag heeft ingediend. Aan hem is vervolgens een mvv verleend. Het is verweerder gebleken dat eiser inmiddels in Nederland verblijft.
De rechtbank heeft daarop per brief van 23 juli 2021 aan eiser gevraagd of hij hierin aanleiding ziet om het beroep in te trekken. Ook is aan partijen gevraagd om een standpunt in te nemen over het bestaan van procesbelang. Zij hebben hierop hun zienswijzen gegeven. Partijen hebben niet verzocht om een onderzoek ter zitting.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Niet is in geschil dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van het beroep. Eiser heeft het beroep per brief van 22 juli 2021 ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht te restitueren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank – bij afzonderlijke uitspraak en met toepassing van artikel 8:75 Awb – een bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen, indien daarom bij de intrekking van het beroep wordt verzocht en verweerder geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
– zie onder meer de uitspraken van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:676, en van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084 – volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb alleen sprake is als het bestuursorgaan zijn standpunt zodanig heeft herzien dat daarmee wordt erkend dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was. Van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is geen sprake indien het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit neemt op andere gronden dan door de indiener aangevoerd of vanwege gewijzigde omstandigheden.
4. De intrekking van het beroep is het gevolg van een inwilligend besluit van 1 februari 2021. Bij dit besluit is alsnog aan eiser een mvv verleend. Verweerder heeft het bestreden besluit niet ingetrokken of gewijzigd. In de onderhavige procedure was de aanvraag van eiser niet compleet, waardoor deze aanvraag is afgewezen. Bij de nieuwe aanvraag is eiser wel volledig geweest, waardoor de aanvraag is toegewezen. Er is dan ook geen sprake geweest van een herroeping van het bestreden besluit.
5. Van tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Awb is dan ook geen sprake. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die moeten leiden tot de vaststelling dat het procesbelang anderszins door toedoen van verweerder is komen te vervallen. Er bestaat aldus geen aanleiding om verweerder tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen. Het verzoek zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, op 8 september 2021 openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
de griffier is buiten staat deze uitspraak
mee te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.