201304248/1/V1.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 april 2013 in zaak nr. 12/38947 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2012 heeft het COa een verzoek van de vreemdeling om voortzetting van de verstrekkingen krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 april 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het COa veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft het door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij bij uitspraak van 6 maart 2013 het verzet van de vreemdeling tegen haar uitspraak van 11 oktober 2012, waarbij de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond heeft verklaard, gegrond heeft verklaard. Hierdoor is de uitspraak van 11 oktober 2012 vervallen en wordt het onderzoek in beroep voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De vreemdeling wordt aldus - achteraf bezien - geacht steeds recht op verstrekkingen krachtens de Rva 2005 te hebben gehad, aldus de rechtbank.
2. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien het te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Daartoe voert het COa aan dat voor analoge toepassing van artikel 8:75a van de Awb geen plaats is omdat het vervallen van het belang bij het door de vreemdeling ingestelde beroep niet zijn grond vindt in een gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming door het COa aan de vreemdeling.
3. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
4. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van het beroep, dient dat niet-ontvankelijk te worden verklaard. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het belang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de vreemdeling is tegemoetgekomen. Met analoge toepassing van het in artikel 8:75a van de Awb opgenomen criterium bij toepassing van artikel 8:75 van deze wet is dan een proceskostenveroordeling mogelijk.
5. Van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is geen sprake indien het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit neemt op andere gronden dan door de indiener aangevoerd of vanwege gewijzigde omstandigheden.
Nu het herleven van het recht op verstrekkingen krachtens de Rva 2005 zijn grondslag vindt in een omstandigheid die is opgekomen na het besluit waarbij het verzoek van de vreemdeling om voortzetting van de verstrekkingen krachtens de Rva 2005 is afgewezen, doet zich gelet op het voorgaande reeds hierom niet de situatie voor dat het COa aan de vreemdeling is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
De grief slaagt.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het COa is veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 april 2013 in zaak nr. 12/38947, voor zover daarbij het COa is veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Steendijk w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
210.