ECLI:NL:RBDHA:2021:9963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
21-710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake overdracht aan Duitsland in het kader van asielprocedure

Op 4 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een asielzoeker, bezwaar maakte tegen zijn voorgenomen overdracht aan de Duitse autoriteiten. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 februari 2021 aangekondigd dat verzoeker op 5 februari 2021 zou worden overgedragen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de overdracht zou worden verboden totdat zijn bezwaar was beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek af.

De voorzieningenrechter overwoog dat de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht kon worden aangenomen, aangezien Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. Dit was vastgesteld in een eerder besluit van 19 november 2020, waartegen verzoeker geen hoger beroep had ingesteld. De voorzieningenrechter benadrukte dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet bedoeld was om de eerdere procedure opnieuw te doorlopen.

Verzoeker voerde aan dat de overdracht in strijd was met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat hij een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus zou lopen in Duitsland en omdat er veel rechtsextremistisch geweld zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker deze bezwaren eerder had moeten inbrengen en dat de situatie in Duitsland niet zodanig was veranderd dat de overdracht niet kon plaatsvinden. Het reisadvies van de Minister van Buitenlandse Zaken werd ook niet als een belemmering gezien voor de overdracht.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen andere belangen waren die de afwijzing van het verzoek zouden rechtvaardigen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/710

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Op 3 februari 2021 heeft verweerder te kennen gegeven dat verzoeker op 5 februari 2021 om 11.00 uur wordt overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland.
Verzoeker heeft tegen de feitelijke overdracht bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat overdracht wordt verboden in afwachting van de beoordeling van het bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Na kennisneming van de stukken en gelet op het feit dat de feitelijke overdracht staat gepland op 5 februari 2021 om 11.00 uur, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Het bezwaar is gericht tegen de feitelijke overdracht en dat betreft een handeling van verweerder die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met een besluit gelijk is gesteld. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van dit artikel tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van zodanig bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. In dat geval moet een vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van dat wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is dat wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland [2] .
4. Verzoeker voert aan dat overdracht aan Duitsland in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hiervoor geeft hij twee redenen. De eerste reden is dat verzoeker meent in Duitsland een verhoogd risico te lopen om besmet te raken met het coronavirus. Volgens verzoeker zijn er in de asielzoekerscentra in Duitsland veel besmettingen geconstateerd. Hij verwijst hiervoor naar een artikel op de website van InfoMigrants van 2 februari 2021 [3] en een samenvatting van een rapport van Human Rights Watch van 13 januari 2021 op de website van de European Country of Origin Information Network. De tweede reden is volgens verzoeker dat er in Duitsland veel rechtsextremistisch geweld is. Hierdoor is hij zijn leven als migrant in Duitsland niet veilig. Ter onderbouwing verwijst hij naar een artikel van de Volkskrant van 20 februari 2020 [4] , een artikel van RTL Nieuws van 2 augustus 2020 [5] en de eerder aangehaalde samenvatting van een rapport van Human Rights Watch. Tot slot merkt verzoeker op dat de Nederlandse overheid adviseert om niet naar Duitsland te reizen, tenzij het strikt noodzakelijk is. Volgens verzoeker is zijn overdracht niet noodzakelijk.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder kan uitgaan van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting. In het besluit van 19 november 2020 heeft verweerder bepaald dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. Dit is het besluit waaruit de bevoegdheid tot de feitelijke overdracht voortvloeit. Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit is ongegrond verklaard [6] . Verzoeker heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld, waarmee het besluit dus in rechte vast staat. Deze voorlopige voorzieningenprocedure is niet bedoeld om die vorige procedure nog eens over te doen.
5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter lag het op de weg van verzoeker om zijn stelling dat hij een verhoogd risico loopt om na overdracht aan Duitsland besmet te raken met het coronavirus al eerder naar voren te brengen. De situatie rondom het coronavirus duurt al geruime tijd wat maakt dat verzoeker zijn bezwaren tijdens zijn Dublinprocedure naar voren had kunnen brengen. De verwijzing naar enkele recente artikelen maakt dit niet anders. Hieruit blijkt niet dat de huidige situatie dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit van 19 november 2020. Uit de door verzoeker aangehaalde informatie kan worden afgeleid dat door de tweede golf een toename van besmettingen in asielzoekerscentra in Duitsland is geconstateerd. Dit enkele gegeven brengt echter niet met zich mee dat de situatie in Duitsland dermate ernstig of nijpend is geworden dat verzoeker niet kan worden overdragen aan Duitsland omdat hij bij terugkeer een onaanvaardbaar gezondheidsrisico loopt. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker zijn gronden over het rechtsextremistisch geweld in Duitsland in die vorige procedure naar voren had kunnen en moeten brengen. Temeer omdat hij nieuwsartikelen aanhaalt van voor het besluit van 19 november 2020. De samenvatting van een rapport van Human Rights is dan wel van na dit besluit, maar kan verzoeker niet baten. De samenvatting biedt namelijk onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat verzoeker in voorkomende gevallen van belediging, discriminatie, racisme en rechtsextremisme geen bescherming kan inroepen van de Duitse autoriteiten, of dat het vragen om hulp bij voorbaat zinloos zal zijn.
5.2.
Het reisadvies van de Minister van Buitenlandse Zaken maakt ook niet dat overdracht niet mogelijk zou zijn. Uit de Dublinverordening volgt dat een Dublinclaimant wordt overgedragen zodra dit praktisch mogelijk is [7] . Het reisadvies maakt niet dat de overdracht praktisch niet meer mogelijk is. Relevant is dat het een advies is aan Nederlanders over het reizen naar Duitsland. Niet valt in te zien dat de Minister van Buitenlandse Zaken met dit advies een oordeel heeft willen geven over de bevoegdheid van verweerder om Dublinclaimanten over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat.
6. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar tegen de feitelijke overdracht geen redelijke kans van slagen heeft. Van andere belangen die tot de conclusie zouden moeten leiden dat de voorzieningenrechter het verzoek toch moet toewijzen, is niet gebleken. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:837).
2.Het arrest van 19 februari 1998 (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494).
3.Lockdown: Asylum seekers in German reception centers hard hit.
4.Heeft Duitsland wel greep op extreem-rechts geweld?
5.Vreemdelingenhaat. Racistische aanval in Duitsland, man uit West-Afrika in kritieke toestand.
6.In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 4 januari 2021 (NL20.20006).
7.Zie hiervoor artikel 29 van de Dublinverordening.