ECLI:NL:RBDHA:2021:9931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
09/13100-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in het openbaar vervoer met psychische overmacht

Op 10 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 17 mei 2021 in het openbaar vervoer een diefstal met geweld heeft gepleegd. De verdachte verkeerde ten tijde van de feiten in een paranoïde psychose, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet in de weg stond aan zijn opzettelijk handelen. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn psychische toestand, het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen door de telefoon en pinpas van het slachtoffer af te nemen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en er werd schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tweede ten laste gelegde mishandeling wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade begrootte op € 500,-.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/131000-21
Datum uitspraak: 10 september 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1991 te [geboorteplaats]
[adres]
op dit moment gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.S. de Gram naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 mei 2021 te Zoetermeer en/of Leidschendam-Voorburg en/of Den Haag (in ieder geval in Nederland) een (mobiele) telefoon en/of een pinpas en/of een of meer andere pasjes, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen deze [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- haar te duwen (tegen het bovenlichaam), -waardoor [slachtoffer 1] viel- en/of
- haar bij de keel te pakken/grijpen en/of haar keel/luchtpijp dicht te knijpen/drukken en/of
- een mes en/of schaartje en/of aansteker en/of een flesopener en/of een ander voorwerp te tonen;
2
hij op of omstreeks 17 mei 2021 te Zoetermeer (in ieder geval in Nederland)
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met zijn (gebalde) vuist te slaan;
3
hij op of omstreeks 17 mei 2021 te Zoetermeer een onbekend gebleven (mans)persoon heeft mishandeld door hem (ongeveer) vier maal tegen/op het hoofd en/of lichaam te slaan/stompen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Op specifieke punten van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 17 mei 2021 bij een halte in Zoetermeer de tram instapte. De tram ging in de richting van Den Haag. [slachtoffer 1] zag dat een onbekende man opstond en haar telefoon afpakte, die zij vervolgens terug heeft gepakt. De man bewoog vervolgens zijn handen naar voren. [slachtoffer 1] voelde een kracht tegen de bovenkant van haar lichaam en viel naar achteren tussen de banken in, gleed uit en viel met haar hoofd tegen de ruit van de tram. De man stond boven [slachtoffer 1] en bewoog zijn handen naar de keel van [slachtoffer 1] . De handen van de man raakte haar keel aan. [slachtoffer 1] voelde druk op haar luchtpijp en kreeg geen lucht. De man stond op en [slachtoffer 1] zag dat de man wederom haar telefoon in zijn handen had, dat hij haar pasjes, die in het hoesje zaten, uit het hoesje duwde en dat de pasjes vervolgens op de grond vielen. De man had haar pinpas vast in zijn linkerhand. [2]
Tijdens de fouillering van de verdachte is in de linker binnenzak van zijn jas een bankpas aangetroffen. De pas stond op naam van [slachtoffer 1] . [3]
Op 17 mei 2021 heeft er forensisch onderzoek plaatsgevonden bij [slachtoffer 1] . De verbalisant heeft gerelateerd dat de hals van [slachtoffer 1] lichtrood gekleurd was. De knokkel boven de pink van de linkerhand en de muis van de binnenzijde van de linkerhand van [slachtoffer 1] zijn bemonsterd voor DNA-onderzoek en voorzien van respectievelijk SIN-nummers [SIN nummer 1] en [SIN nummer 2] . [4]
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat in de bemonsteringen van [SIN nummer 1] en [SIN nummer 2] van twee personen DNA is aangetroffen, waaronder een relatieve grote hoeveel DNA van de verdachte. De afgeleide DNA-hoofdprofielen [SIN nummer 1] en [SIN nummer 2] zijn ieder meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van de verdachte dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan de verdachte verwante) persoon. [5]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich op 17 mei 2021 in de tram bevond en dat hij een pasje van de grond heeft gepakt omdat hij dacht dat het van hem was. [6]
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank leidt uit voorgaande bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – af dat de verdachte de pinpas en telefoon van aangeefster heeft weggenomen en dat hij geweld tegen aangeefster heeft gebruikt, dat erin bestond dat hij haar heeft geduwd, haar bij de keel heeft gepakt en haar keel heeft dichtgeknepen.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet het oogmerk had op wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon en de pinpas van aangeefster. Ook heeft de raadsman betoogd dat de verdachte de geweldshandelingen niet heeft gepleegd met het oogmerk om een diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of zich de vlucht mogelijk te maken. De raadsman heeft daartoe gewezen op de psychotische toestand waarin de verdachte verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan het verweer dat een verdachte als gevolg van zijn bijzondere psychische gesteldheid niet opzettelijk heeft gehandeld slechts slagen indien bij hem ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. [7] In deze zaak heeft de verdachte verklaard dat hij een pinpas heeft afgenomen omdat hij dacht dat het zijn pinpas was. Volgens de psychiater die de verdachte heeft onderzocht (waarover meer onder 5.3), kwam het handelen voort uit de paranoïde psychose waarin de verdachte verkeert. De rechtbank overweegt dat de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat het zijn pasje was, niet strookt met het feit dat het pasje actief uit het telefoonhoesje van aangeefster is weggenomen. Zelfs indien de verdachte daadwerkelijk dacht dat het “zijn” pasje was, heeft hij het op ongeoorloofde wijze van aangeefster afgepakt. Hiermee heeft de verdachte blijk gegeven van doelmatig handelen. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte zich in ieder geval deels bewust was van wat hij deed en acht niet aannemelijk geworden dat bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen ontbrak.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte leidt de rechtbank af dat hij het oogmerk had op wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon en de pinpas van aangeefster en dat hij de geweldshandelingen heeft gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Het uit handen pakken van de telefoon, het uit het hoesje duwen van de pinpas en het meenemen van de pinpas laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte erop uit was om zich deze voorwerpen toe te eigenen. Het duwen van aangeefster, het bij haar keel pakken en het dichtknijpen van haar keel hebben onmiskenbaar in dienst gestaan van die diefstal. Deze handelingen volgden immers op het terugpakken van de telefoon door aangeefster nadat de verdachte die een eerste keer uit haar handen had gepakt.
Dat de verdachte – onder invloed van een paranoïde psychose – dacht dat het zijn pinpas was, laat onverlet dat hij op een ongeoorloofde wijze, namelijk met geweld, “zijn” pinpas heeft getracht in zijn bezit te krijgen. Van het ongeoorloofde karakter van de geweldshandelingen moet de verdachte zich ten minste ten dele bewust zijn geweest. Een dergelijk handelen is aan te merken als wegnemen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. [8]
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 17 mei 2021 omstreeks 16.35 uur zich in de tram in Zoetermeer bevond. Daar is hij door een man geslagen. Na de klap is de man uit de tram gestapt. De man had volgens [slachtoffer 2] een donkere huidskleur, was ongeveer 1.80 meter lang, droeg donkere kleding, een zwart mondkapje en droeg iets op zijn hoofd.
[slachtoffer 2] is onderworpen aan een fotoconfrontatie. Door de politie werd hem medegedeeld dat er een man was aangehouden en er zijn hem vervolgens twee foto’s van de verdachte getoond. [slachtoffer 2] heeft bij één van deze foto’s aangegeven dat hij de persoon op de foto voor 90 procent herkent als degene die hem heeft mishandeld. [slachtoffer 2] herkende de man aan zijn wenkbrauwen en zijn wazige blik. De man voldoet volgens [slachtoffer 2] aan het door hem eerder opgegeven signalement: de huidskleur, de donkere kleding en een lengte van 1.80 meter. De muts herkende [slachtoffer 2] redelijk en [slachtoffer 2] was er voor 90 procent zeker van dat de man een zwart mondkapje droeg.
In het dossier bevindt zich voorts een getuigenverklaring van [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 17 mei 2021 omstreeks 16.20 uur zich in de tram in Zoetermeer bevond en een donkere man met dreadlocks, een haarzak, een donkerkleurige jas, een donkerkleurige broek, donkerkleurige schoenen en een zwart mondkapje zag. De man liep naar een jongen toe en sloeg hem met zijn vuist.
De verdachte is op 17 mei 2021 omstreeks 19.40 uur in Zoetermeer aangehouden. De verdachte had onder meer een blauw mondkapje op en droeg een grijze muts.
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet uit te sluiten dat de herkenning door [slachtoffer 2] is beïnvloed doordat hem tevoren was verteld dat er een verdachte was aangehouden en dat hem van die verdachte foto’s zouden worden getoond. De rechtbank acht daarnaast een herkenning op zulke algemene punten, onvoldoende specifiek en onderscheidend om vast te stellen dat de verdachte de man is die [slachtoffer 2] heeft geslagen. Daarbij komt dat [slachtoffer 2] voor 90 procent zeker was dat de verdachte de dader was. De verdachte komt dus niet eenduidig als dader van de mishandeling naar voren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de herkenning door [slachtoffer 2] niet kan bijdragen aan het bewijs.
Het door [getuige 1] opgegeven signalement komt naar het oordeel van de rechtbank op meerdere punten niet overeen met het signalement van de verdachte tijdens zijn aanhouding. Met name de door [getuige 1] genoemde dreadlocks en haarzak zijn specifieke details die in het proces-verbaal van aanhouding niet worden genoemd. Deze getuigenverklaring kan daarom evenmin bijdragen aan het bewijs.
Gelet op het voorgaande, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte degene was die [slachtoffer 2] op 17 mei 2021 in de tram heeft mishandeld. De verdachte zal van het onder 2 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Op 17 mei 2021 is [getuige 2] getuige geweest van een mishandeling van een jongen van ongeveer veertien jaar oud. Zij heeft een signalement van de dader opgegeven. De getuigenverklaring wordt echter niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De verdachte zal daarom van het onder 3 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 17 mei 2021 te Zoetermeer en/of Leidschendam-Voorburg en/of Den Haag een mobiele telefoon en een pinpas,
toebehorendeaan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en, vergezeld van geweld tegen deze [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door:
- haar te duwen tegen het bovenlichaam, waardoor [slachtoffer 1] viel en
- haar bij de keel te pakken/grijpen en haar keel/luchtpijp dicht te knijpen/drukken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat niet uitgesloten kan worden dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was en dat hij om die reden zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat sprake was van psychische overmacht. De raadsman heeft aangevoerd dat door de psychiater is vastgesteld dat de verdachte verkeerde in een paranoïde psychose en hij in de waan verkeerde dat aangeefster een dreiging voor hem vormde. De van buiten komende drang zou bestaan uit de
vermeendedreiging die uitging van aangeefster. Dat de dreiging wellicht objectief bezien niet aanwezig was, kan de verdachte vanwege zijn stoornis niet worden tegengeworpen, aldus de raadsman.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Op basis van de rapportage van de psychiater heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Uit de rapportage kan niet worden afgeleid dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. Ten aanzien van het beroep op psychische overmacht heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon bieden.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ontoerekeningsvatbaarheid
Bij de vraag of het bewezen verklaarde feit aan de verdachte kan worden toegerekend, heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia-rapport psychiatrisch onderzoek van 30 juli 2021, opgesteld door psychiater W.V. Sewbalak.
Uit het rapport van de psychiater volgt dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie en dat hij verkeert in een paranoïde psychose. Ten tijde van het ten laste gelegde was de verdachte psychotisch. De gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde werden goeddeels beïnvloed door de paranoïde psychose en de daaruit voortvloeiende oordeels- en kritiekstoornissen, complotwanen, hallucinaties, agitatie en beperkt inhiberend vermogen. De verdachte was ervan overtuigd dat alle (witte) mensen in Zoetermeer hem liever kwijt waren dan rijk en hem uitscholden en over hem spraken. De verdachte had nauwelijks mogelijkheden om zich tegen zijn complotwanen te verzetten. De psychiater adviseert daarom om het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Van volledige ontoerekeningsvatbaarheid is volgens de psychiater geen sprake, omdat het afnemen van het pinpasje van [slachtoffer 1] niet verklaard kan worden uit de vastgestelde wanen en hij daar een doelbewuste keuze lijkt te hebben gemaakt door alle overige pasjes en de telefoon links te laten liggen maar het pasje gericht mee te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de psychiater op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de bevindingen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater dan ook over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Psychische overmacht
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedragingen van verdachte voortkwamen vanuit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte weliswaar heeft gehandeld onder invloed van een paranoïde psychose, maar dit vormt geen van buiten komende drang. Integendeel, dit vormt eerder een van binnen komende drang. [9] Niet gebleken is van een daadwerkelijk bestaande van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en behoefde te bieden. Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft in de tram met geweld een telefoon en een bankpas gestolen. Het geweld bestond onder meer uit het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer, maar ook op haar lichamelijke integriteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig voelen en psychische gevolgen van het gebeurde ondervinden. Dat dat in dit geval niet anders is, blijkt uit de slachtofferverklaring waarin het slachtoffer vertelt dat zij sinds de beroving angstig is, geen gebruik durft te maken van het openbaar vervoer en beperkingen ondervindt in haar studie en stage. Bovendien nemen als gevolg van dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe. Zeker nu het feit in het openbaar vervoer plaatsvond.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 augustus 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2018 is veroordeeld voor mishandeling van een ambtenaar.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit alleen met een onvoorwaardelijk gevangenisstraf kan worden gereageerd. Bij de bepaling van de lengte van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, neergelegd in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin geldt voor een straatroof met licht geweld als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Zoals reeds onder 5.3. is overwogen, rekent de rechtbank het bewezen verklaarde feit in sterk verminderde mate toe aan de verdachte. Nu de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte een straf op te leggen die aanzienlijk lager is dan de straf die de rechtbank zou opleggen indien het feit de verdachte volledig zou worden toegerekend.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.
Daarbij overweegt de rechtbank nog dat de officier van justitie, zoals ter terechtzitting verklaard, kort voor de terechtzitting een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg heeft aangevraagd, om te bewerkstelligen dat de verdachte behandeling krijgt voor zijn psychische klachten en daarmee het risico op herhaling te verkleinen. Gezien het moment van de aanvraag zijn de voor afgifte van een zorgmachtiging vereiste stukken nog niet gereed, zodat de aanvraag van de zorgmachtiging in dit geval geheel los staat van de behandeling van de strafzaak en deze op een later moment zal worden beoordeeld.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.496,62, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 746,62 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten “nieuwe bankpas, het verlies aan dienstvermogen en eigen risico zorgverzekeraar”, de vordering toewijzen, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit en dit deel van de vordering voldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten “broek, hoesje telefoon, jas, trui, pashouder telefoon, screenprotector en reiskosten” de vordering afwijzen, nu niet is gebleken dat deze kosten rechtstreekse schade betreffen. Voor zover de vordering betrekking heeft op de post “behandelingen fysiotherapeut” zal de vordering eveneens worden afgewezen, nu uit de bijlage “Nota overzicht van Mevrouw [slachtoffer 1] ( [geboortedatum 2] ) voor het jaar: 2021” blijkt dat deze kosten reeds zijn vergoed. Dat de benadeelde partij daardoor minder te vergoeden fysiotherapiebehandelingen ter beschikking staan voor eventueel in de toekomst op te lopen sportblessures, acht de rechtbank geen rechtstreekse schade.
De immateriële schade zal naar billijkheid worden begroot op € 500,-. De vordering zal
tot dit bedrag worden toegewezen. De vordering ter zake van immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een
bedrag van € 644,69, bestaande uit € 144,69 aan materiële schade en € 500,- aan
immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 mei 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade in elk geval vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de
verdachte als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten door de
benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de
tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 644,69, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4(
vier)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 644,69, bestaande uit € 144,69 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 644,69, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 644,69 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 12 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.E. Bakels, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. B.F.M. Klappe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 september 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021138527, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, basisteam Zoetermeer, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 114).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 17 mei 2021, p. 33-34
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2021, p. 53.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek slachtoffer d.d. 17 mei 2021, p. 83-85.
5.Een geschift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 juli 2021, p. 111-112.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 augustus 2021.
7.HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775.
8.Vergelijk HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:370.
9.Vergelijk HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6734.