3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 17 mei 2021 bij een halte in Zoetermeer de tram instapte. De tram ging in de richting van Den Haag. [slachtoffer 1] zag dat een onbekende man opstond en haar telefoon afpakte, die zij vervolgens terug heeft gepakt. De man bewoog vervolgens zijn handen naar voren. [slachtoffer 1] voelde een kracht tegen de bovenkant van haar lichaam en viel naar achteren tussen de banken in, gleed uit en viel met haar hoofd tegen de ruit van de tram. De man stond boven [slachtoffer 1] en bewoog zijn handen naar de keel van [slachtoffer 1] . De handen van de man raakte haar keel aan. [slachtoffer 1] voelde druk op haar luchtpijp en kreeg geen lucht. De man stond op en [slachtoffer 1] zag dat de man wederom haar telefoon in zijn handen had, dat hij haar pasjes, die in het hoesje zaten, uit het hoesje duwde en dat de pasjes vervolgens op de grond vielen. De man had haar pinpas vast in zijn linkerhand.
Tijdens de fouillering van de verdachte is in de linker binnenzak van zijn jas een bankpas aangetroffen. De pas stond op naam van [slachtoffer 1] .
Op 17 mei 2021 heeft er forensisch onderzoek plaatsgevonden bij [slachtoffer 1] . De verbalisant heeft gerelateerd dat de hals van [slachtoffer 1] lichtrood gekleurd was. De knokkel boven de pink van de linkerhand en de muis van de binnenzijde van de linkerhand van [slachtoffer 1] zijn bemonsterd voor DNA-onderzoek en voorzien van respectievelijk SIN-nummers [SIN nummer 1] en [SIN nummer 2] .
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat in de bemonsteringen van [SIN nummer 1] en [SIN nummer 2] van twee personen DNA is aangetroffen, waaronder een relatieve grote hoeveel DNA van de verdachte. De afgeleide DNA-hoofdprofielen [SIN nummer 1] en [SIN nummer 2] zijn ieder meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van de verdachte dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan de verdachte verwante) persoon.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich op 17 mei 2021 in de tram bevond en dat hij een pasje van de grond heeft gepakt omdat hij dacht dat het van hem was.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank leidt uit voorgaande bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – af dat de verdachte de pinpas en telefoon van aangeefster heeft weggenomen en dat hij geweld tegen aangeefster heeft gebruikt, dat erin bestond dat hij haar heeft geduwd, haar bij de keel heeft gepakt en haar keel heeft dichtgeknepen.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet het oogmerk had op wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon en de pinpas van aangeefster. Ook heeft de raadsman betoogd dat de verdachte de geweldshandelingen niet heeft gepleegd met het oogmerk om een diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of zich de vlucht mogelijk te maken. De raadsman heeft daartoe gewezen op de psychotische toestand waarin de verdachte verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan het verweer dat een verdachte als gevolg van zijn bijzondere psychische gesteldheid niet opzettelijk heeft gehandeld slechts slagen indien bij hem ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.In deze zaak heeft de verdachte verklaard dat hij een pinpas heeft afgenomen omdat hij dacht dat het zijn pinpas was. Volgens de psychiater die de verdachte heeft onderzocht (waarover meer onder 5.3), kwam het handelen voort uit de paranoïde psychose waarin de verdachte verkeert. De rechtbank overweegt dat de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat het zijn pasje was, niet strookt met het feit dat het pasje actief uit het telefoonhoesje van aangeefster is weggenomen. Zelfs indien de verdachte daadwerkelijk dacht dat het “zijn” pasje was, heeft hij het op ongeoorloofde wijze van aangeefster afgepakt. Hiermee heeft de verdachte blijk gegeven van doelmatig handelen. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte zich in ieder geval deels bewust was van wat hij deed en acht niet aannemelijk geworden dat bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen ontbrak.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte leidt de rechtbank af dat hij het oogmerk had op wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon en de pinpas van aangeefster en dat hij de geweldshandelingen heeft gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Het uit handen pakken van de telefoon, het uit het hoesje duwen van de pinpas en het meenemen van de pinpas laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte erop uit was om zich deze voorwerpen toe te eigenen. Het duwen van aangeefster, het bij haar keel pakken en het dichtknijpen van haar keel hebben onmiskenbaar in dienst gestaan van die diefstal. Deze handelingen volgden immers op het terugpakken van de telefoon door aangeefster nadat de verdachte die een eerste keer uit haar handen had gepakt.
Dat de verdachte – onder invloed van een paranoïde psychose – dacht dat het zijn pinpas was, laat onverlet dat hij op een ongeoorloofde wijze, namelijk met geweld, “zijn” pinpas heeft getracht in zijn bezit te krijgen. Van het ongeoorloofde karakter van de geweldshandelingen moet de verdachte zich ten minste ten dele bewust zijn geweest. Een dergelijk handelen is aan te merken als wegnemen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 17 mei 2021 omstreeks 16.35 uur zich in de tram in Zoetermeer bevond. Daar is hij door een man geslagen. Na de klap is de man uit de tram gestapt. De man had volgens [slachtoffer 2] een donkere huidskleur, was ongeveer 1.80 meter lang, droeg donkere kleding, een zwart mondkapje en droeg iets op zijn hoofd.
[slachtoffer 2] is onderworpen aan een fotoconfrontatie. Door de politie werd hem medegedeeld dat er een man was aangehouden en er zijn hem vervolgens twee foto’s van de verdachte getoond. [slachtoffer 2] heeft bij één van deze foto’s aangegeven dat hij de persoon op de foto voor 90 procent herkent als degene die hem heeft mishandeld. [slachtoffer 2] herkende de man aan zijn wenkbrauwen en zijn wazige blik. De man voldoet volgens [slachtoffer 2] aan het door hem eerder opgegeven signalement: de huidskleur, de donkere kleding en een lengte van 1.80 meter. De muts herkende [slachtoffer 2] redelijk en [slachtoffer 2] was er voor 90 procent zeker van dat de man een zwart mondkapje droeg.
In het dossier bevindt zich voorts een getuigenverklaring van [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 17 mei 2021 omstreeks 16.20 uur zich in de tram in Zoetermeer bevond en een donkere man met dreadlocks, een haarzak, een donkerkleurige jas, een donkerkleurige broek, donkerkleurige schoenen en een zwart mondkapje zag. De man liep naar een jongen toe en sloeg hem met zijn vuist.
De verdachte is op 17 mei 2021 omstreeks 19.40 uur in Zoetermeer aangehouden. De verdachte had onder meer een blauw mondkapje op en droeg een grijze muts.
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet uit te sluiten dat de herkenning door [slachtoffer 2] is beïnvloed doordat hem tevoren was verteld dat er een verdachte was aangehouden en dat hem van die verdachte foto’s zouden worden getoond. De rechtbank acht daarnaast een herkenning op zulke algemene punten, onvoldoende specifiek en onderscheidend om vast te stellen dat de verdachte de man is die [slachtoffer 2] heeft geslagen. Daarbij komt dat [slachtoffer 2] voor 90 procent zeker was dat de verdachte de dader was. De verdachte komt dus niet eenduidig als dader van de mishandeling naar voren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de herkenning door [slachtoffer 2] niet kan bijdragen aan het bewijs.
Het door [getuige 1] opgegeven signalement komt naar het oordeel van de rechtbank op meerdere punten niet overeen met het signalement van de verdachte tijdens zijn aanhouding. Met name de door [getuige 1] genoemde dreadlocks en haarzak zijn specifieke details die in het proces-verbaal van aanhouding niet worden genoemd. Deze getuigenverklaring kan daarom evenmin bijdragen aan het bewijs.
Gelet op het voorgaande, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte degene was die [slachtoffer 2] op 17 mei 2021 in de tram heeft mishandeld. De verdachte zal van het onder 2 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Op 17 mei 2021 is [getuige 2] getuige geweest van een mishandeling van een jongen van ongeveer veertien jaar oud. Zij heeft een signalement van de dader opgegeven. De getuigenverklaring wordt echter niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De verdachte zal daarom van het onder 3 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.