ECLI:NL:RBDHA:2021:9793
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Beslag op subsidiegelden en de vraag naar toekomstige vorderingen in het kader van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de Staat der Nederlanden, specifiek het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een conservatoir derdenbeslag dat door [eiseres] is gelegd op toekomstige subsidiebedragen die aan [de heer A] zijn toegekend op basis van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de subsidieaanvraag van de Maatschap, waar [eiseres] en [de heer A] deel van uitmaakten, goedgekeurd was, maar dat de definitieve vaststelling van de subsidie nog niet had plaatsgevonden. De vraag die centraal stond was of het beslag dat door [eiseres] was gelegd, ook van toepassing was op de toekomstige vorderingen van [de heer A] op de Staat.
De rechtbank oordeelde dat het beslag op de toekomstige vorderingen van [de heer A] op de Staat geldig was, ondanks dat de subsidie nog niet definitief was vastgesteld. De voorzieningenrechter benadrukte dat de vordering van [de heer A] op de Staat pas opeisbaar is na een publiekrechtelijk besluit van de Staat, maar dat het beslag wel degelijk effect heeft op de toekomstige uitbetalingen. De rechtbank heeft de Staat verplicht om, na positieve beslissing op de aanvraag van [de heer A] voor het tweede voorschot, het bedrag dat onder het beslag valt aan de deurwaarder te voldoen. De uitspraak benadrukt de complexiteit van beslaglegging op toekomstige vorderingen en de voorwaarden waaronder deze vorderingen kunnen worden geëffectueerd.
De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn voor iedere partij afzonderlijk.