ECLI:NL:RBDHA:2021:9604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WIA-uitkering van eiseres 1, die als huishoudelijk medewerkster werkzaam was en door gezondheidsproblemen arbeidsongeschikt is geraakt. Eiseres 1 ontving een WIA-uitkering van 80-100%, maar de voormalig werkgever, eiseres 2, heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit II van de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres 1 geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, omdat haar uitkering is hersteld. De rechtbank heeft echter wel het beroep van eiseres 2 tegen het bestreden besluit II inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de onderbouwing van de verweerder over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres 1 onvoldoende is. De verzekeringsarts heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiseres 1 niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering te herstellen binnen een termijn van acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] , te [woonplaats] , eiseres 1

(gemachtigde: mr. M. Çakar),

Stichting Zorginstellingen Pieter van Fooreest, te Delft, eiseres 2

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol).
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

In het besluit van 25 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering die eiseres 1 op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt, niet wijzigt. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft onverminderd 80 tot 100%.
In het besluit van 29 november 2017 heeft verweerder het hiertegen door eiseres 2 (hierna ook: de voormalig werkgever) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het hiertegen door de voormalig werkgever ingestelde beroep (zaaknummer: SGR 18/19) heeft zij ingetrokken nadat verweerder op 10 oktober 2018 een nieuw besluit op bezwaar had genomen. Verweerder heeft in dat besluit het besluit van 29 november 2017 herzien, het bezwaar van de voormalig werkgever gegrond verklaard en bepaald dat eiseres 1 per
12 april 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is waardoor er geen recht meer bestaat op een WIA-uitkering. De WIA-uitkering is per 22 november 2018 beëindigd.
Eiseres 1 heeft tegen het besluit op bezwaar van 10 oktober 2018 (het bestreden besluit I) beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voormalig werkgever heeft kenbaar gemaakt als procespartij te willen deelnemen aan de procedure en heeft een zienswijze ingediend.
Op 8 maart 2019 heeft verweerder bericht voornemens te zijn het bestreden besluit I te wijzigen.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 6 juli 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiseres 1 is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder en de voormalig werkgever hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat om verweerder de gelegenheid te geven het reeds aangekondigde nieuwe besluit op bezwaar te nemen. Dit heeft verweerder gedaan.
In het besluit op bezwaar van 23 juli 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres 1 gegrond verklaard, de intrekking van de WIA-uitkering ongedaan gemaakt en vastgesteld dat eiseres 1 met ingang van 12 april 2017 respectievelijk 22 november 2018 doorlopend recht heeft op een WIA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Zowel eiseres 1, de voormalig werkgever als verweerder hebben nadere reacties ingediend.
Met toestemming van partijen is een tweede onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres 1 is bij de voormalig werkgever werkzaam geweest als huishoudelijk medewerkster voor 36,64 uur per week. Op 28 september 2012 is zij uitgevallen met rechterhandklachten (tendinitis van de rechter duim). Eiseres 1 is ook bekend met psychische klachten en een ontwikkelingsstoornis (ADHD). Bij besluit van 10 oktober 2014 is aan haar met ingang van 26 september 2014 (einde wachttijd) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Bij besluit van 18 augustus 2015 heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 26 november 2015 omgezet in een WGA‑loonaanvullings-uitkering. Het hiertegen door de voormalig werkgever gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 24 maart 2016 ongegrond verklaard.
1.1
De voormalig werkgever heeft verweerder op 28 december 2016 verzocht om een herbeoordeling van eiseres 1 te verrichten. Hierna zijn een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek verricht. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 april 2017 geen passende functies voor eiseres 1 kunnen duiden, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid onverminderd 100% was. Bij het primaire besluit heeft verweerder meegedeeld dat de WIA-uitkering die eiseres 1 ontving, niet in hoogte wijzigt. Bij besluit van 29 november 2017 heeft verweerder het hiertegen door de voormalig werkgever gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2
Het hiertegen door de voormalig werkgever ingediende beroep (zaaknummer:
SGR 18/19) is ingetrokken nadat verweerder op 10 oktober 2018 een nieuw besluit op bezwaar had genomen. Verweerder heeft hierin het besluit van 28 november 2017 (de rechtbank begrijpt: het besluit van 29 november 2017) herzien, het bezwaar van de voormalig werkgever gegrond verklaard en bepaald dat eiseres per 12 april 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is waardoor er geen recht meer bestaat op een WIA-uitkering. De WIA-uitkering is per 22 november 2018 beëindigd. Eiseres 1 heeft tegen dit nieuwe besluit op bezwaar (het bestreden besluit I) beroep ingesteld.
1.3
De voormalig werkgever heeft in bestreden besluit I aanleiding gezien om het beroep met zaaknummer SGR 18/19 in te trekken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Dit heeft de rechtbank bij uitspraak van 26 november 2018 gedaan.
Voornemen om het bestreden besluit I te wijzigen
2. Bij brief van 8 maart 2019 heeft verweerder meegedeeld voornemens te zijn om bestreden besluit I te wijzigen, in die zin dat eiseres 1 vanaf 25 april 2017 respectievelijk 22 november 2018 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verweerder heeft hierbij toegelicht dat dit aangekondigde besluit nog niet is genomen, omdat verweerder wil voorkomen dat eiseres haar beroep tegen bestreden besluit I intrekt en de voormalig werkgever een nieuw beroep tegen dit besluit aanhangig moet maken.
Schorsing van het onderzoek ter zitting
3. Bij de behandeling van het beroep ter zitting is van de zijde van verweerder toegezegd dat een nieuw besluit op bezwaar zal worden genomen. Alle partijen hebben er desgevraagd mee ingestemd dat dit nieuwe besluit op bezwaar zal worden meegenomen in de lopende beroepsprocedure.
De nieuwe besluitvorming
4. Het nieuwe besluit op bezwaar (bestreden besluit II) is genomen op 23 juli 2020. Verweerder heeft hierin het besluit van 28 november 2018 (de rechtbank begrijpt: het besluit van 10 oktober 2018) herzien, het bezwaar van eiseres 1 gegrond verklaard en bepaald dat eiseres 1 vanaf 12 april 2017 respectievelijk 22 november 2018 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Het beroep van eiseres 1 tegen bestreden besluit I
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder bestreden besluit I heeft ingetrokken en heeft vervangen door bestreden besluit II. Met bestreden besluit II is aan de bezwaren van eiseres tegemoetgekomen, nu aan haar vanaf 25 april 2017 respectievelijk 22 november 2018 een volledige WIA-uitkering is toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep tegen bestreden besluit 1. De rechtbank zal het beroep van eiseres 1 tegen bestreden besluit I daarom niet‑ontvankelijk verklaren.
Bestreden besluit II
6. In deze zaak ligt uitsluitend nog bestreden besluit II voor. Eiseres 1 heeft bij brief van 26 november 2020 kenbaar gemaakt dat zij geen bezwaar heeft tegen dit besluit. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dit besluit geheel tegemoetkomt aan de bezwaren van eiseres 1. Dat betekent dat eiseres 1 geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit. De rechtbank beschouwt het beroep van eiseres 1 tegen bestreden besluit I daarom niet van rechtswege mede gericht tegen bestreden besluit II.
6.1
De rechtbank stelt verder vast dat de voormalig werkgever een zienswijze heeft ingediend op de voorgenomen wijziging van bestreden besluit I. Vervolgens heeft zij schriftelijk gereageerd op bestreden besluit II. Uit deze stukken blijkt dat de voormalig werkgever zich (thans) op het standpunt stelt dat eiseres 1 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te achten en dat daarom aan haar een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) had moet worden toegekend. De rechtbank leidt hieruit af dat de voormalig werkgever zich niet kan verenigen met bestreden besluit II en dat zij wél belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht en met het oog op een efficiënte geschilbeslechting, neemt de rechtbank aan dat van rechtswege een beroep van de voormalig werkgever is ontstaan tegen bestreden besluit II. De gronden van dit beroep leest de rechtbank in genoemde zienswijze op het voornemen om bestreden besluit II te nemen en in de reactie van de voormalig werkgever op dit besluit. De rechtbank zal de voormalig werkgever daarom in het vervolg van deze uitspraak aanmerken als eiseres 2. De rechtbank zal dit beroep in het navolgende inhoudelijk beoordelen.
Het standpunt van eiseres 2
7. In beroep tegen bestreden besluit II heeft eiseres 2 - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Uit vaste rechtspraak blijkt dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. [1] De inschatting van de kans op herstel moet volgens eiseres 2 onderbouwd worden, waarbij sprake moet zijn van een reëel en concreet perspectief op verbetering van de functionele mogelijkheden van eiseres 1. [2] Verweerder heeft onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat er in het specifieke geval van eiseres 1 geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid, aldus eiseres 2. Eiseres 2 heeft in beroep twee rapporten van verzekeringsarts E. Khoe overgelegd waarin dit naar voren is gebracht, zijnde de rapporten van 9 september 2019 en 6 februari 2020. Verzekeringsarts Khoe stelt zich op het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) concreet en deugdelijk dient te motiveren met welke behandelingen van de handbeperkingen en de psychische klachten er een reëel en concreet perspectief geboden wordt op verbetering van de functionele mogelijkheden van eiseres 1. De enkele verwijzing naar informatie van de behandelend sector vindt hij niet toereikend. Daarbij dient verweerder volgens eiseres 2 conform vaste rechtspraak van de CRvB bij volledige arbeidsongeschiktheid een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) met duurzame beperkingen op te stellen. [3] Verder wijst eiseres 2 erop dat eiseres 1 reeds vanaf einde wachttijd in 2015 doorlopend volledig arbeidsongeschikt is. Verweerder had haar moeten aanmerken als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, aldus eiseres 2.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Geldende maatstaf
9. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
9.1
Verweerder hanteert een beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), bedoeld als interne instructie voor verzekeringsartsen bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Op grond van dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen als duurzaam aangemerkt als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen.
De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als er sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
9.2
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja, in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
Vereisten aan beoordeling duurzaamheid
10. Uit de rechtspraak van de CRvB (hiervoor vermeld in de voetnoten) volgt een aantal criteria voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid:
- de verzekeringsarts b&b moet een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van functionele mogelijkheden van de verzekerde;
- de inschatting van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn;
- indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde;
- bij zeer aanzienlijke en blijvende arbeidsbeperkingen kan verweerder bij het standpunt dat de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn niet volstaan met de enkele inschatting dat de belastbaarheid op een beperkt (deel)terrein of in een slechts beperkte mate nog kan verbeteren. Dan zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat aan die beperkte verbetering van de belastbaarheid relevantie toekomt voor de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden en het daaraan te ontlenen verdienvermogen.
10.1
Verder is het naar het oordeel van de CRvB niet onjuist dat bij het maken van de inschatting van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen het beoordelingskader wordt gehanteerd. Uit dit beoordelingskader vloeit volgens de CRvB voort dat indien duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen in het eerste ter beoordeling voorliggende jaar, de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt is om in het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De CRvB ziet dit mede aansluiten bij het systeem van herbeoordeling van de duurzaamheid, zoals neergelegd in artikel 41 van de Wet WIA.
11. In gevallen als het onderhavige, waarin de werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid van een werknemer betwist, brengt de aard van de betrokken belangen mee dat op verweerder de verplichting rust om een besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk te motiveren. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB. [4] Dit geldt ook in die gevallen waarbij het gaat om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid.
12. Verweerder heeft bij brief van 13 november 2019 gereageerd op de standpunten van eiseres 2. In deze brief stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres 1. Verweerder verwijst hiertoe naar de rapporten van de verzekeringsarts b&b van 25 september 2018 en 7 november 2019. In het eerste rapport vermeldt de verzekeringsarts b&b dat eiseres beperkt is door een ontwikkelingsstoornis (ADHD) en instabiliteit van de handwortelbotjes. De instabiliteit is nog niet opgeheven maar wordt bewerkstelligd (de rechtbank begrijpt: verminderd) door het dragen van een brace, gespecialiseerde handfysiotherapie en oefeningen. Volgens het advies kan een operatie de handwortelbotjes aan elkaar vastzetten. Met de al langer durende therapie kunnen de spieren worden versterkt en de beperkingen in gebruik van de hand en onderarm iets toenemen. Een operatie kan anderzijds een wijziging in belastbaarheid introduceren.
Met betrekking tot de ADHD merkt de verzekeringsarts b&b op dat deze wisselend wordt bestreden met medicatie door samenloop met zwangerschap. Het instellen van medicatie met lang en korter werkende preparaten geeft volgens de verzekeringsarts b&b soms moeite met het vinden van evenwicht, maar heeft nog geen resultaat bij eiseres 1 bereikt. De verzekeringsarts b&b komt in het rapport van 25 september 2018 tot de conclusie dat terecht is uitgegaan van verbetermogelijkheden van de belastbaarheid van eiseres 1, zo niet binnen twaalf maanden, dan wel daarna.
12.1
In het rapport van 7 november 2019 merkt de verzekeringsarts b&b op dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres 1 voornamelijk veroorzaakt wordt door de sterke fysieke beperkingen. Deze beperkingen houden verband met de rechterhandklachten. Zodra deze verbeteren bestaat er volgens de verzekeringsarts b&b een theoretische mogelijkheid van een gewijzigd arbeidsongeschiktheidspercentage. De verzekeringsarts b&b verwijst naar eerdere informatie van de behandelend arts. Hierin heeft hij voldoende argumentatie gevonden voor een nog niet te kwantificeren maar duidelijk verbeterde functionaliteit van de aangedane pols.
Met betrekking tot de ADHD concludeert de verzekeringsarts b&b dat medicamenten voorgeschreven kunnen worden. De beperkingen die verband houden met ADHD zijn hiermee niet als duurzaam te kwalificeren.
13. De rechtbank is van oordeel dat de motivering die is gegeven door de verzekeringsarts b&b en die door verweerder is overgenomen, niet voldoet aan de vereisten die de CRvB heeft geformuleerd voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Uit de hiervoor genoemde jurisprudentie van de CRvB volgt dat indien de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, een onderbouwing vereist is die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele betrokkene. De rechtbank acht de inschatting van de verzekeringsarts b&b dat een operatie (het aan elkaar zetten van de handwortelbotjes) een wijziging in de belastbaarheid van eiseres 1 kan introduceren, onvoldoende onderbouwd. In het dossier bevindt zich geen informatie van de behandelend sector die deze inschatting ondersteunt. Wel bevindt zich in het dossier een brief van orthopedisch chirurg dr. G.A. Kraan van 17 augustus 2018. Hierin staat echter slechts in algemene bewoordingen dat met trainen de kans op functionaliteit haalbaar is, maar ook dat dit niet voor de totale populatie met pols-instabiliteitsklachten geldt. Deze informatie is dus niet concreet toegespitst op eiseres 1 en geeft daarom geen inzicht in het mogelijke resultaat van de behandeling van haar rechterhandklachten. Daarbij komt dat de verzekeringsarts b&b geen contact heeft opgenomen met de behandelend orthopedisch chirurg over de behandeling en de te verwachten resultaten daarvan. Een dergelijk overleg had van betekenis kunnen zijn voor een op de concrete situatie van eiseres 1 afgestemde beoordeling. Hierdoor wordt meer inzichtelijk wat de verwachtingen van deze behandeling voor eiseres 1 zijn en of dit, en in hoeverre, tot verbetering van de belastbaarheid zou kunnen leiden.
13.1
Naar het oordeel van de rechtbank is ook de onderbouwing van de verzekeringsarts b&b, er op neerkomend dat het medicijngebruik voor ADHD bij eiseres 1 tot een afname van (psychische) beperkingen kan leiden, te algemeen en onvoldoende toegespitst op het concrete geval. Er is in het dossier geen medische informatie beschikbaar waaruit dat concreet volgt. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt hoe hij tot het oordeel is gekomen dat het gebruik van de bedoelde medicatie tot verbetering zou kunnen leiden in het geval van eiseres 1. Naar het oordeel van de rechtbank mag van de verzekeringsarts b&b worden verwacht dat hij toelicht op welke gronden een redelijke of goede verwachting bestaat tot een verbetering in de belastbaarheid door een bij de individuele patiënt in te zetten behandeling. Dit geldt eveneens voor de psychische klachten waarvan de verzekeringsarts b&b in het geheel niet heeft ingeschat wat de kans op herstel is.
Slotsom
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres 1 op de datum in geding niet duurzaam te achten was. De rechtbank zal verweerder de gelegenheid geven om dit gebrek te herstellen. [5] Verweerder kan dit doen door alsnog deugdelijk te motiveren waarom geen IVA-uitkering wordt toegekend aan eiseres 1 of door een nieuw besluit op bezwaar nemen waarbij aan haar alsnog een IVA-uitkering wordt toegekend. De rechtbank acht het aangewezen dat de verzekeringsarts b&b hiervoor het beoordelingskader hanteert. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Verweerder moet uiterlijk binnen twee weken aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder van deze gelegenheid gebruik maakt, zal de rechtbank eiseres 1 en de voormalig werkgever in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het geconstateerde gebrek in bestreden besluit II te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896).
2.De uitspraak van de CRvB van 22 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3265).
3.De uitspraak van de CRvB van 25 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2519).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3776.
5.Zie artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb doet de rechter dan een tussenuitspraak.