In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vrijwilliger, en de inspecteur van de Belastingdienst over de giftenaftrek in de inkomstenbelasting. Eiser en zijn echtgenote, die als vrijwilligers werkzaam zijn voor een stichting, hebben geprobeerd giften aan deze stichting in aftrek te brengen. De Belastingdienst heeft echter de giftenaftrek geweigerd, omdat eiser en zijn echtgenote niet konden aantonen dat zij voldaan hadden aan de voorwaarden van artikel 6.36, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijwilligersovereenkomst aangeeft dat de werkzaamheden zonder betaling worden verricht, wat betekent dat er geen recht op een vergoeding was. Eiser had in zijn aangifte een gift van € 7.580 opgegeven, maar tijdens een hoorgesprek gaf hij aan dat de gift in werkelijkheid € 3.000 bedroeg. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon aantonen dat hij recht had op de giftenaftrek, omdat er geen vergoedingsregeling voor vrijwilligers was en hij niet in vrijheid over een vergoeding kon beschikken.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de giftenaftrek terecht was geweigerd. Eiser had geen recht op een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.