2.2De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in onderhavig geval voldoende aangetoond. Daarbij is van belang dat verzoeker al ruim een maand geen inkomen meer heeft, nu zijn bijstandsuitkering is ingetrokken. In verband hiermee acht de voorzieningen-rechter aannemelijk dat verzoeker zijn vaste lasten niet meer kan betalen.
3. De voorzieningenrechter gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker ontving sinds 21 oktober 2011 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Naar aanleiding van een melding van de afdeling Sociale Zaken van de gemeenschappelijke regeling IJsselgemeenten dat verzoeker sinds
9 april 2015 ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel (KvK) als voorzitter van de Stichting Center voor Media en Dialogue (de Stichting) is een toezichthouder van deze afdeling een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker verleende bijstandsuitkering. Daarbij is dossieronderzoek en internetonderzoek verricht en zijn onder meer het BRP, Suwinet, de registratie RDW en de KvK geraadpleegd. Verder is verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 17 december 2020 en is hem verzocht bewijsstukken, waaronder bankafschriften van zijn persoonlijke bankrekening en die van de Stichting en administratie van de Stichting, te overleggen. Aangezien verzoeker zonder bericht van verhindering niet is verschenen op dit gesprek heeft verweerder bij besluit van
17 december 2020 verzoekers recht op bijstand per deze datum opgeschort. Hierbij is verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 22 december 2020 en is hem nogmaals verzocht de eerder opgevraagde bewijsstukken te verstrekken. Verzoeker is op 22 december 2020 gehoord en de door hem verstrekte bankafschriften zijn bestudeerd. De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek zijn vastgelegd in een rapportage van 22 december 2020.
4. Bij het bestreden primaire besluit heeft verweerder vervolgens de bijstandsuitkering van verzoeker vanaf 9 april 2015 ingetrokken. Ook heeft verweerder de eerder verstrekte bijzondere bijstand in de vorm van een op 8 oktober 2018 toegekende individuele inkomenstoeslag ingetrokken. Ten slotte heeft verweerder de over de periode van
9 april 2015 tot en met 30 november 2020 verstrekte algemene en bijzondere bijstand ten bedrage van € 83.539,09 bruto, € 67.875,61 netto, van hem teruggevorderd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat verzoeker sinds
9 april 2015 bij de KvK ingeschreven staat als voorzitter van de Stichting en dat hij als voorzitter op geld waardeerbare activiteiten verrichte en deze activiteiten niet heeft gemeld bij verweerder. Ook heeft verzoeker geen deugdelijke en verifieerbare administratie kunnen overleggen van de bij de Stichting verrichte activiteiten. Derhalve is niet vast te stellen of verzoeker recht heeft (gehad) op algemene en bijzondere bijstand, aldus verweerder.
5. Verzoeker kan zich niet verenigen met het bestreden primaire besluit. Zijn gronden richten zich tegen de intrekking van de uitkering. Verweerder is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat verzoeker in de periode in geding op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht voor de Stichting. Het enkel verwijzen naar een inschrijving in het handelsregister van de KvK volstaat niet, aldus verzoeker. Verzoeker geeft aan reeds jaren, sinds 2017, geen werkzaamheden meer te hebben verricht voor de Stichting. Dit heeft verzoeker bij verweerder gemeld en wordt volgens verzoeker bevestigd door bijgevoegde verklaring van de penningsmeester van de Stichting. Daarnaast heeft verzoeker nooit geld ontvangen van de Stichting en had hij ook geen toegang tot de vermogensbestanddelen hiervan. Enkel de penningmeester had en heeft beschikking over de bankpas van de Stichting. Verzoeker verwijst in dit verband naar eerdergenoemde verklaring van de penningmeester en de bijgevoegde bankafschriften van de zakelijke rekening van de Stichting. Voorts voert verzoeker aan dat op basis van de ingediende bankafschriften van zijn persoonlijke bankrekening ook vastgesteld kan worden dat hij de gehele periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Volgens verzoeker is het bestreden primaire besluit, gelet op al het voorgaande, onzorgvuldig tot stand gekomen en daarnaast ook onevenredig, nu onvoldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden en belangen van verzoeker.