ECLI:NL:RBDHA:2021:9031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.1728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag van Iraanse vreemdeling door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Iraanse vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eiser op 3 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die een opvolgende aanvraag rechtvaardigden. Eiser had eerder aanvragen ingediend die als niet-ontvankelijk waren afgewezen, onder andere omdat hij al een Albanese verblijfsvergunning had en Albanië als veilig derde land werd beschouwd.

Eiser heeft echter e-mails overgelegd van de Albanese autoriteiten waaruit blijkt dat hij niet kan terugkeren naar Albanië, omdat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de authenticiteit van deze e-mails en dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiser vergoedt.

De rechtbank benadrukt dat het aan de Staatssecretaris is om de authenticiteit van de overgelegde documenten te onderzoeken en dat de e-mails van de Albanese autoriteiten niet zonder meer kunnen worden afgewezen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.1728, plaatsgevonden op 24 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 1 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Partijen hebben op verzoek van de rechtbank stukken ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek opnieuw heeft gesloten en daarbij met toestemming van partijen een nadere zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum eiser] . Hij heeft eerder aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 19 mei 2016 en 27 mei 2019 als niet-ontvankelijk afgewezen. De reden hiervoor is kortgezegd dat eiser al een Albanese verblijfsvergunning heeft en Albanië mede daarom als veilig derde land voor eiser kan worden beschouwd. Deze rechtbank heeft eisers beroep tegen laatstgenoemd besluit bij uitspraak van 10 september 2020, zaaknummer NL20.11741, ongegrond verklaard. Voor zover thans van belang overwoog zij daartoe dat eiser geen stukken heeft overgelegd die op hem zien en aantonen dat hij toegang tot Albanië zal worden ontzegd of dat hij niet in staat zal worden gesteld om zijn rechten te effectueren. Voornoemde besluiten en uitspraak staan in rechte vast.
1.1
Op 18 januari 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Eiser heeft bij zijn aanvraag twee e-mails van 6, respectievelijk 27 oktober 2020 overgelegd, vergezeld van een vertaling door een beëdigde vertaler, waarin [naam 2], de directeur van het Albanese Directoraat voor Migratie van de Afdeling Grens en Migratie, eisers gemachtigde ervan in kennis stelt dat eiser niet tot Albanië zal worden toegelaten omdat hij langer dan twaalf maanden buiten het grondgebied van Albanië heeft verbleven.
1.2
Verweerder heeft eisers aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 12 oktober 2016 en hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft hiertoe overwogen dat de door eiser overgelegde e-mails niet geverifieerd en op authenticiteit gecontroleerd kunnen worden omdat daar geen officiële documentatie aan ten grondslag ligt en het aan eiser is om de authenticiteit van een overgelegd document aan te tonen. Hij twijfelt verder niet aan de positie van [naam 2] binnen de Albanese overheid. Echter zegt de positie van [naam 2] niets over zijn bevoegdheid om dergelijke informatie met eiser te delen. Hij wijst erop dat [naam 2] geen officiële documentatie (bijvoorbeeld een door de Albanese overheid afgegeven besluit) aan de e-mails ten grondslag heeft gelegd, hetgeen wel verwacht kan worden gelet op zijn positie. Vanwege de corruptie in Albanië kan verweerder bovendien niet van de inhoud van de e-mails uitgaan. Hij heeft hierdoor geconcludeerd dat uit de e-mails niet blijkt dat eiser niet toegelaten zou worden tot Albanië, in staat zal worden gesteld om zijn rechten te effectueren of alsnog in aanmerking zal kunnen komen voor een verblijfsvergunning.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Hij betoogt in dit verband dat uit de overgelegde emails van 6 en 27 oktober 2020 blijkt dat eiser niet kan terugkeren naar Albanië omdat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken. Eiser kan niet aantonen dat [naam 2] bevoegd is om de door hem verschafte informatie te delen. Dit is volgens eiser een onredelijke eis van verweerder. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt dat hij niet zal worden toegelaten tot Albanië heeft eiser in beroep een e-mail van de Albanese vertegenwoordiging in Den Haag overgelegd van 11 februari 2021, waaruit blijkt dat eisers verblijfsvergunning is ingetrokken en hem niet is toegestaan terug te keren naar Albanië. Ook heeft eiser een e-mail overgelegd van de UNHCR, waarin onder meer staat:
“(…) to the best of UNHCR’s knowledge, requests for readmission of individuals relocated from Iraq who have subsequently left Albania have not been accepted of processed by the Albanian authorities”.Verweerder is volgens eiser daarnaast ermee bekend dat terugkeer naar Albanië van Iraanse ex-MKO-aanhangers, zoals eiser, zeer problematisch is. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser inwilligende asielbesluiten van twee Iraanse vreemdelingen overgelegd. In dit verband doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.1
Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1759. Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
2.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet bestrijdt dat de emails van 6 en 27 oktober 2020 afkomstig zijn van de Albanese overheid. Verweerder betwist echter kennelijk de bevoegdheid van de directeur van het Directoraat voor Migratie van de Afdeling Grens en Migratie om informatie over eisers recht op toegang tot Albanië te verschaffen en mede daarom ook de inhoud van deze e-mails. Hij acht daarbij van belang dat [naam 2] geen officiële documentatie aan voornoemde e-mails ten grondslag heeft gelegd en er op grote schaal sprake van corruptie is binnen de Albanese overheid, waarbij hij naar de volgende webpagina verwijst:
https://www.ganintegrity.com/portal/country-profiles/albania/.
Ten aanzien van de e-mail van 11 februari 2021 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij deze niet op echtheid kan onderzoeken, waardoor niet zonder meer van de inhoud daarvan kan worden uitgegaan en wijst erop dat documenten die niet op echtheid te onderzoeken zijn, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, niet als novum gelden. Hij acht hierbij voorts van belang dat corruptie voorkomt in Albanië en verwijst wederom naar laatstgenoemde naar de webpagina. Verder is de informatie uit deze email volgens verweerder strijdig met informatie uit openbare bronnen, waaruit blijkt dat de verblijfsvergunning waarover eiser beschikt hem het recht geeft om Albanië in en uit te reizen. Verweerder verwijst hierbij naar de webpagina:
https://www.state.gov/reports/2019-country-reports-on-human-rights-practices/albania/. Hij wijst er voorts op dat Albanië is aangesloten bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven en verwijst hierbij naar Besluit 2005/371/EG van de Raad van de Europese Unie.
Tenslotte wijst verweerder erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij geen toegang zal krijgen tot Albanië en verwijst hij hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380. Dit is een zwaardere bewijslast aan de kant van eiser, waar eiser volgens verweerder met de overgelegde stukken niet aan heeft voldaan.
2.3
De rechtbank stelt verder vast dat de e-mails van 6 en 27 oktober 2020, alsmede die van 11 februari 2021 dateren van na de uitspraak op het beroep van eiser tegen het afwijzende asielbesluit van 27 mei 2020.
2.4
De door eiser overgelegde e-mail van 6 oktober 2020 bevat – voor zover relevant – de volgende (vertaalde) tekst:
‘De Iraanse staatsburger [naam eiser] , geboren op [geboortedatum eiser] , is in 2013 Albanië binnengekomen en heeft een permanente verblijfsvergunning gekregen om humanitaire gronden en vluchtelingenstatus, verleend door de Afdeling Asiel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Op grond van artikel 64 lid 1(ç) van Wet 108/2013 "Over vreemdelingen", gewijzigd, verliest de vreemdeling zijn status van langdurige ingezetene in het geval hij, voor een periode langer dan 12 maanden ononderbroken, de Albanese grondgebied heeft verlaten.
Na het vertrek van deze staatsburger uit de Albanese grondgebied, in mei 2016 en daarna, is hij, op grond van artikel 64 lid 1(ç) van Wet 108/2013 "Over vreemdelingen", gewijzigd, zijn status van langdurige ingezetene van Albanië, kwijtgeraakt.’
2.5
De e-mail van 27 oktober 2020 bevat – voor zover relevant – de volgende (vertaalde) tekst:
‘Met betrekking tot hetgeen wordt verzocht, ter uitvoering van de bepalingen van Wet 108/2013, gewijzigd, "Over vreemdelingen" en de bepalingen van het verdrag Albanië - Europese Unie "Over de her-toelating van personen die verblijven zonder vergunning", kunnen de Albanese autoriteiten de Iraanse staatsburger [naam eiser] , geboren op 15011956, niet in Albanië toelaten.’
2.6
De e-mail van de Albanese vertegenwoordiging in Den Haag van 11 februari 2021 bevat de volgende tekst:
‘- The humanitarian status that [naam eiser] had gained previously, does not enable the return to the country where he received it, in cases when the person has left without the knowledge of the responsible authorities. After verifying the structures responsible for asylum in Albania, as well as those at the border, it turns out that [naam eiser] has left the territory of Albania illegally;
- Due to leaving the territory of Albania for a period of more than 12 months, based on Article 64, point ç of Law 108/2013 "On foreigners" as amended, [naam eiser] has lost the status of the long-term resident in Albania;
- The residence permit held by the Iranian national [naam eiser] is no longer valid. Pursuant to Article 35, point 1, letter "d" (reasons for which the residence permit was issued, no longer exist) of Law 108/13 "On Foreigners", as amended, the residence permit was canceled by means of letter of the Department for Border and Migration no. 1778, dated 01.12.2020, based on the letter of the Local Directorate for Border and Migration Tirana no. 3483/1, dated 23.11.2020’.
De rechtbank merkt op dat de laatstgenoemde e-mail wijst op het bestaan van een besluit van de Albanese autoriteiten van 1 december 2020 – dus ook na de datum van de uitspraak op eisers beroep tegen het asielbesluit van 27 mei 2020 – strekkende tot annulering van eisers verblijfsvergunning.
2.7
De rechtbank is gelet op het vorenstaande allereerst, en voor zover verweerder dat bestrijdt, van oordeel dat eiser de e-mails niet eerder heeft kunnen – en dus moeten – overleggen, nu zowel deze e-mails, als het besluit van 1 december 2020, dat aan de laatstgenoemde e-mail ten grondslag zou liggen, strekkende tot annulering van eisers Albanese verblijfsvergunning, dateren van na de uitspraak op het beroep van eiser tegen het afwijzende asielbesluit van 27 mei 2020. De rechtbank volgt verweerder mede gelet hierop niet in zijn standpunt dat eiser officiële documentatie moest overleggen ter staving van zijn stelling dat hij niet langer langdurig ingezetene bekend staat in Albanië. Ten aanzien van de e-mail 11 februari 2021 acht de rechtbank in dit verband voorts van belang dat deze van na de datum is waarop het bestreden besluit werd genomen, waardoor ook deze e-mail niet bij de aanvraag ingediend had kunnen worden.
2.8
In zoverre verweerder twijfelt aan de authenticiteit van de door eiser in beroep overgelegde e-mail overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3677, volgt dat verweerder niet kan volstaan met de tegenwerping dat een e-mail niet op authenticiteit te controleren is. Het ligt op de weg van verweerder om op grond van de samenwerkingsverplichting bijvoorbeeld technisch onderzoek te doen naar de email of – zoals eiser heeft voorgesteld in zijn reactie op de antwoorden van verweerder op de vragen van de rechtbank – navraag te doen bij de Albanese autoriteiten, dan wel te motiveren waarom hij daarvan afziet. Dit heeft verweerder nagelaten. Het beroep is reeds daarom gegrond.
2.9
Met het oog op de finale geschilbeslechting overweegt de rechtbank verder als volgt.
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat [naam 2] niet bevoegd zou zijn om informatie te verschaffen over eisers recht op toegang tot Albanië, volgt de rechtbank verweerder daar niet in, nu verweerder de positie van [naam 2] als directeur niet betwist. Indien verweerder betwist dat de directeur van het Albanese Directoraat voor Migratie van de Afdeling Grens en Migratie bevoegd is om zich uit te laten over het recht van een vreemdeling op toegang tot Albanië, zal verweerder dit standpunt (nader) moeten motiveren.
Verder acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom verweerder verwijst naar Besluit 2005/371/EG, nu verweerder niet heeft toegelicht dat en waarom dit besluit eiser toegang geeft tot Albanië.
Indien de e-mail van de Albanese ambassade authentiek is bevonden, zal verweerder – gelet op het vorenstaande – met de drie e-mails die eiser heeft overgelegd, waarvan twee afkomstig zijn van twee verschillende instanties en die erop wijzen dat eiser geen toegang zal krijgen tot Albanië en waarvan één op het bestaan wijst van een besluit dat daarop ziet, nader moeten motiveren waarom eiser wel toegang zal krijgen tot Albanië. Dat eiser het besluit dat aan de e-mail van de Albanese ambassade ten grondslag ligt niet heeft overgelegd en uit algemene informatie blijkt dat eiser wel toegang zal krijgen is in het licht van het vorenstaande, met name de expliciete berichtgeving van de Albanese autoriteiten, onvoldoende voor een ander oordeel.
3. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu het beroep gegrond is behoeven de overige argumenten ter onderbouwing van het beroep geen bespreking.
4. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Faulborn, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.