ECLI:NL:RBDHA:2021:8798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.9863, NL21.9864, NL21.9867, NL21.9868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en detentieomstandigheden van Dublinclaimanten in Malta

In deze zaak hebben eisers, een gezin met een jong kind, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris stelde dat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen op 22 juli 2021 behandeld. Eisers voerden aan dat de detentieomstandigheden in Malta onacceptabel zijn en dat zij bij terugkeer in Malta het risico lopen op onrechtmatige detentie, vooral gezien de situatie van kwetsbare groepen zoals gezinnen met jonge kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie in Malta ten aanzien van detentie en opvang van asielzoekers is verslechterd, vooral door de COVID-19 pandemie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat de detentieomstandigheden in Malta voldoen aan de internationale verplichtingen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen tien weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn afgewezen, omdat de beroepen gegrond zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9863 (beroep eiser)
NL21.9864 (voorlopige voorziening eiser) NL21.9867 (beroep eiseres)
NL21.9868 (voorlopige voorziening eiseres)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [# 1] en
[eiseres], eiseres V-nummer: [# 2]
mede namens hun minderjarige dochter
[dochter]V-nummer: [# 3] tezamen als eisers
(gemachtigde: mr. T. Thissen), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Mackic).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 22 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Ook hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten totdat de rechtbank op de beroepen heeft beslist.
De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen samen op
22 juli 2021 ter zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] en eiseres is geboren op [geboortedatum 2] . Hun dochter is geboren op [geboortedatum 3] . Zij hebben de [nationaliteit] nationaliteit. Op 1 maart 2021 hebben zij bovengenoemde asielaanvragen ingediend.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Malta een verzoek om overname gedaan. Eisers zijn namelijk beide in het bezit van een nog geldige werkvergunning voor Malta. Malta heeft het overnameverzoek op grond van artikel 12, derde lid, van de Dublinverordening aanvaard.
3. Eisers voeren, samengevat, aan dat ten aanzien van Malta niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat Dublinclaimanten in Malta structureel worden gedetineerd en omdat er structurele tekortkomingen bestaan in de detentieomstandigheden en opvangvoorzieningen. Daarnaast bestaat er in Malta geen effectief rechtsmiddel om over de detentie te klagen. Eisers doen een beroep op het AIDA- rapport “Country Report: Malta. 2020 Update” gepubliceerd op 7 mei 2021 (hierna: het AIDA-rapport 2020) en een rapport van het CPT1 van de Raad van Europa van 10 maart 20212. Hieruit blijkt dat alle Dublinclaimanten, inclusief gezinnen met jonge kinderen, bij terugkeer naar Malta gedetineerd zullen worden, omdat er een gebrek is aan opvangvoorzieningen. Eisers hebben in dit verband gewezen op de tussenuitspraak van
19 april 20213 en einduitspraak 6 juli 20214 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s- Hertogenbosch. Ook hebben eisers in beroep gewezen op de toegewezen interim measure door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 30 juni 2021. Het betrof in die zaak ook een Dublinclaimant die door verweerder zou worden overgedragen aan Malta.
3.1
Verweerder stelt zich, samengevat, op het standpunt dat nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 20215. Uit het AIDA-rapport 2020 blijkt niet dat sprake is van een verslechtering ten opzichte van het AIDA-rapport 2019, dat door de Afdeling in voornoemde uitspraak is betrokken. Uit de rapporten waar eisers naar verwijzen blijkt niet dat alle Dublinclaimanten na overdracht worden gedetineerd. Daarbij komt dat een mogelijke schending van de Opvangrichtlijn op zichzelf nog niet betekent dat sprake is van een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dan wel artikel 4 van het EU Handvest. De opvangvoorzieningen zijn daarnaast verbeterd en uitgebreid, zo blijkt uit
1. European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment of Punishment (CPT)
2 Report to the Maltese Government on the visit to Malta carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) from 17 to 22 September 2020, Strasbourg, 10 March 2021
5 Vindplaats: ECLI:NL:RVS:2021:199.
het AIDA-rapport 2020. Eisers kunnen, voor zover zij problemen zullen ondervinden in Malta, zich hierover beklagen bij de desbetreffende autoriteiten. De omstandigheid dat de Maltese autoriteiten om bijstand van EASO hebben verzocht, betekent juist dat de Maltese autoriteiten bereid zijn om de situatie te verbeteren.
3.2
Voorop staat dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit kan gaan dat Malta zich houdt aan zijn internationale verplichtingen, waaronder de bepalingen in de Opvangrichtlijn over bewaring van asielzoekers en de verplichtingen wat betreft de detentieomstandigheden en opvangvoorzieningen. Dit ligt anders als er concrete aanknopingspunten zijn die maken dat Malta zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het is aan de vreemdeling om dit aannemelijk te maken. Als blijkt dat er sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest te vallen6.
3.3
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de laatste update van het AIDA rapport7 blijkt dat asielzoekers in 2020 door het gebrek aan opvangcapaciteit geen toegang hadden tot opvangcentra en systematisch in detentie werden geplaatst:
“In 2020, all applicants rescued at sea and disembarked in Malta were automatically detained without any form of individualised assessment. As a result, vulnerable applicants, including minors, were also de facto detained upon arrival. Newly arrived asylum-seekers were detained under different legal regimes, largely depending on their nationality. Applicants coming from a country listed in the Act’s safe country of origin list were generally detained under the recast Reception Conditions Directive, without the possibility to effectively challenge their detention. Other applicants were detained under either national public health legislation or under no legal regime at all but on a de facto basis. Both situations were declared illegal by the Matlese courts. Applicants detained in the latter two scenarios were generally released when space was made available in the open reception centres, often after several months of arbitrary detention. Moreover, due to the Covid-19 pandemic, access to detention was severely restricted for all entities, including NGOs, for several weeks, leaving detained applicants without any information or counsel regarding their situation. The Council of Europe Committee for the Prevention of Torture visited Malta in September 2020 and confirmed the systematic arbitrary detention of all asylum-seekers without any access to information or effective remedy, in conditions that were described as “institutional neglect.”
Dit volgt ook uit pagina 74 van het AIDA-rapport 2020:
“Depending on their nationalities, applicants are either detained under the Reception Conditions Directive, or the Health Regulations. In 2020, the vast majority of applicants were detained, without any legal ground, on the basis that there was no space available in reception centres
.
Daarnaast blijkt uit het CPT-rapport dat de detentieomstandigheden schrijnend en erbarmelijk zijn. Dit volgt onder meer uit punten 85 tot en met 91:
“86. In 2020, however, the CPT’s delegation witnessed an immigration system that was struggling to cope; a system that purely “contained” migrants who had essentially been forgotten, within poor conditions of detention and regimes, which verged on institutional mass neglect by the authorities. (…)
6 zie de arresten van het Hof van Justitie van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, en 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218, punt 91-93
7 Pagina 12 van het AIDA-rapport 2020.
87. The Covid-19 pandemic has served only to push a strained immigration reception and detention system to the point of breaking. Most migrants appeared to have no lawful basis for their detention and were held in severely overcrowded facilities under extremely poor living conditions, offered no purposeful activities, and with an absence of regular and clear information being imparted to them. Moreover, the lack of information was exacerbated by the restricted contacts with the outside world (limited access to telephone communication and no NGOs or external organisations visiting the places of detention since March 2020). The long lock-down and quarantine of migrants of all ages, along with poor conditions, have resulted in mass neglect and instilled a deep frustration in migrants, at times exploding into violent riots.”
Uit deze rapporten, volgt naar het oordeel van de rechtbank, dat de situatie in 2020 ten aanzien van het risico op detentie en de detentieomstandigheden is verslechterd ten opzichte van 2019, alleen al vanwege de ontstane problemen in verband met de COVID-19 pandemie. Verweerder wordt dan ook niet gevolgd in de stelling dat het meest recente AIDA-rapport geen verslechtering bevat ten opzichte van het AIDA-rapport 2019.
Verweerder kan dan ook niet volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling, nu de Afdeling voornoemde rapporten niet heeft betrokken en evenmin de na die uitspraak getroffen interim measure.
3.4
Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat voornoemde informatie niet specifiek ziet op Dublinclaimanten, zoals ook door de Afdeling in de uitspraak van
2 februari 20218 is overwogen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat uit de door eisers aangehaalde rapporten niet blijkt dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen asielzoekers en Dublinclaimanten. Er wordt in de rapporten gesproken over ‘asielzoekers’ en uit de informatie blijkt niet dat Dublinclaimanten zijn uitgezonderd van voornoemde problemen met betrekking tot het verkrijgen van opvang en het risico op detentie. Gelet daarop, kan niet geconcludeerd worden dat de informatie géén betrekking heeft op Dublinclaimanten. Gelet op de aard en strekking van de informatie, te weten dat méér dan incidenteel - want “in de overgrote meerderheid van de gevallen” - de detentie van asielzoekers onrechtmatig is, geeft dit aanleiding tot het verrichten van nader onderzoek in plaats van aan te nemen dat de informatie geen betrekking heeft op Dublinclaimanten. De rechtbank vindt hiervoor steun in het feit dat het EHRM een interim measure heeft getroffen in de zaak 22615/21 v. the Netherlands. De Maltese autoriteiten hebben, blijkens de inhoud van deze interim measure, het EHRM geen garantie gegeven dat de rechtszoekende in die procedure na een Dublin-overdracht vanuit Nederland aan Malta gevrijwaard blijft van een schending van artikel 3 EVRM. Het EHRM ziet hierin aanleiding de overdracht bij wijze van interim measure te verbieden totdat het EHRM inhoudelijk op de klacht zal beslissen.
Weliswaar is de interim measure niet gemotiveerd, maar de rechtbank leidt hieruit wel af dat het niet is uitgesloten dat de risico’s ten aanzien van het gebrek aan opvang en detentie en de procedure om hiertegen op te komen, zoals die in de aangehaalde rapporten zijn beschreven, ook op Dublinclaimanten van toepassing zijn.
3.5
Ten aanzien van de verwijzing door verweerder naar paragraaf 2.7 van het AIDA- rapport 2020, ter onderbouwing van het standpunt dat de detentie van Dublinclaimanten na overdracht aan Malta niet automatisch betekent dat sprake is van schending van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat paragraaf 2.7 met name ziet op Dublinclaimanten die eerder in
8 Rechtsoverweging 2.2.
Malta een asielverzoek hebben ingediend en daarna zijn vertrokken. Uit paragraaf 2.7 volgt dat in vrijwel alle gevallen de asielaanvraag als ingetrokken wordt beschouwd, waardoor de detentie wordt gebaseerd op de Opvangrichtlijn omdat de Maltese autoriteiten de elementen van de opvolgende asielaanvraag niet kunnen verzamelen zonder detentie van een Dublinclaimant wegens een risico op onttrekking aan het toezicht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op het gestelde in artikel 8 van de Opvangrichtlijn, deze richtlijn zich niet verzet tegen een dergelijke detentie. In dit kader heeft verweerder verwezen naar overweging 2.2 van de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2021. Volgens verweerder toont het AIDA rapport 2020 op dit punt geen verschillen met het eerdere rapport en kan dit rapport eisers daarom niet baten.
De rechtbank volgt de verwijzing naar deze paragraaf door verweerder in het geval van eisers niet, nu de betreffende paragraaf ziet op asielzoekers die eerder in Malta asiel hebben aangevraagd en daarna Malta hebben verlaten. Eisers hebben echter nooit een asielverzoek in Malta ingediend. Zij zijn beiden in het bezit van een werkvergunning in Malta. In hun geval is sprake van overnameverzoeken op grond van artikel 12, derde lid, van de Dublinverordening. Zonder nadere toelichting, valt niet in te zien in welke zin paragraaf 2.7 betrekking heeft op de situatie van eisers. Desgevraagd kon verweerder geen nadere informatie verschaffen over de vraag of eisers in dezelfde situatie terecht zullen komen.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven ook geen aanleiding te zien om op een later moment deze informatie te verschaffen. Verweerder kan dan ook niet zonder meer gevolgd worden in het standpunt dat, indien eisers na overdracht aan Malta gedetineerd zullen worden, dit in overeenstemming is met de Opvangrichtlijn.
3.6
Voorts acht de rechtbank van belang dat het in het geval van eisers gaat om een gezin met een zeer jong kind. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers om deze reden als kwetsbaar moeten worden aangemerkt. Uit het CPT-rapport volgt dat ook gezinnen met jonge kinderen gedetineerd kunnen worden en dat dit tot een schending van artikel 3 EVRM kan leiden.
“57. Maltese law specifies that vulnerable persons, including children, families and unaccompanied minors, shall not be detained and instead shall be transferred to an open centre after the initial identification and assessment process. However, the delegation was informed by the authorities, by AWAS and Detention Service staff, as well as by other stakeholders, that, due to the steady rise in the number of migrants arriving in Malta, there was a scarcity of space in the open centres, with the result that many persons who would have normally qualified for an open centre, had to remain in detention. (…)
60. Moreover, at Marsa IRC, there were also other vulnerable groups, including breast-feeding mothers and four pregnant women, who were being deprived of their liberty along with their other young children. At the time of the delegation’s visit, many of these pregnant women and mothers with infants were being held in the same space as unrelated male adults, with no privacy, and also had not seen a midwife or doctor for their pregnancies. They were not able to progress to Open Centres as quickly as they should have done, due to lack of space, and instead were held at Marsa IRC for many months ( for periods ranging from 3 to 7 months).
60. The CPT considers that holding vulnerable persons, including children, pregnant women and breast-feeding mothers, in such living conditions may well amount to inhuman and degrading treatment contrary to Article 3 of the European Convention on Human Rights.
(…)
88. In addition, vulnerable migrants were not getting the care and support they required. To begin with, the CPT considers that young children and their parents as well as unaccompanied/separated
minors should not be detained. Moreover, they were being detained in very poor conditions and were being held together with unrelated adult men. Clear protection policies and protocols for looking after vulnerable migrants need to be put in place.”
De rechtbank volgt eisers in de stelling dat, gezien voorgaande informatie, niet valt uit te sluiten dat zij bij terugkeer in een vergelijkbare situatie terecht kunnen komen.
3.7
Wat betreft de mogelijkheid om te klagen bij de Maltese autoriteiten overweegt de rechtbank het volgende. Van belang is dat het EHRM ten aanzien van Malta reeds meerdere malen heeft geoordeeld dat sprake was van een schending van artikel 5 EVRM bij straf- en vreemdelingendetentie.9 Ondanks het gegeven dat in Malta een aantal rechtsmiddelen beschikbaar is voor gedetineerden om hun detentie aan te vechten, verklaarde het EHRM in de arresten Louled Massoud, Abdullahi Elmi en Aweys Abubakar en Suso Musa tegen Malta dat drie van deze remedies niet kwalificeren als “speedy, judicial remedies” in de zin van artikel 5, vierde lid, EVRM. Daarbij wijst de rechtbank erop dat het EHRM bij arrest van 11 maart 2021 in de zaak Feilazoo tegen Malta10 ten aanzien van Malta wederom een schending van artikel 3 en artikel 5, eerste lid, EVRM heeft vastgesteld in verband met de detentieomstandigheden in vreemdelingendetentie. De verwijzing door verweerder naar het arrest Aboya Boa Jean tegen Malta van 2 april 201911, doet daaraan niet af. Dat arrest betreft de vreemdelingendetentie van een vreemdeling die stelde in het bezit te zijn van een vluchtelingenstatus in een ander land. In die procedure is door de vreemdeling niet geklaagd over het rechtsmiddel zelf of de detentieomstandigheden, zodat het EHRM zich daarover niet heeft uitgelaten. Overigens volgt uit de beschrijving van de gang van zaken dat de wettelijke termijnen in die procedure door de Maltese autoriteiten ook niet zijn gehaald12.
3.8
De rechtbank heeft verweerder ter zitting voorgehouden of de specifieke situatie van eisers in het licht van de actuele informatie over het risico op detentie en de detentieomstandigheden, het gebrek aan opvangcapaciteit en de mogelijkheid om een effectief rechtsmiddel aan te wenden, in onderlinge samenhang bezien, aanleiding geven om nader onderzoek te doen dan wel bij de Maltese autoriteiten navraag te doen. Daarbij heeft de rechtbank ook gevraagd of het verschil in overname of terugname nog van belang is in het licht van voornoemde rapporten. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat uit de aangehaalde rapporten niet duidelijk blijkt of dit onderscheid relevant is voor de situatie waarin eisers terecht zullen komen bij overdracht aan Malta. Verweerder heeft aangegeven niet bereid te zijn om nader onderzoek te doen omdat hij uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Malta. Verweerder heeft, desgevraagd, aangegeven evenmin bereid te zijn om voor eisers individuele garanties te verkrijgen dat zij na overdracht zullen worden opgevangen in een locatie die in overeenstemming is met het Unierecht en dat zij gevrijwaard zullen blijven van onrechtmatige vreemdelingendetentie.
9 vgl. de zaken Louled Massoud tegen Malta van 27 juli 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0727JUD002434008, Aden Ahmed tegen Malta van 23 juli 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0723JUD005535212, Suso Musa tegen Malta van 23 juli 2013 / 9 december 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0723JUD004233712, en Abdullahi Elmi en Aweys Abubakar
tegen Malta van 22 november 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1122JUD002579413
10 Vindplaats: ECLI:CE:ECHR:2021:0311JUD000686519
11 62676/16
12 zie B. ‘Proceedings before the Board’ van het arrest
3.9
Naar het oordeel van de rechtbank hadden voornoemde omstandigheden aanleiding moeten geven voor verweerder om nader onderzoek te doen, temeer nu niet in geschil is dat eisers als kwetsbaar moeten worden aangemerkt. Het standpunt van verweerder dat uit het AIDA-rapport 2020 juist blijkt dat er sprake is van een verbetering, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank volgt eisers in de stelling dat dit standpunt, onder verwijzing naar pagina 47 van het rapport, onvoldoende concreet is. Daaruit volgt niet meer dan dat er plannen worden uitgewerkt voor het creëren van meer ruimte voor kwetsbare asielzoekers en invaliden, maar niet of die plannen al zijn gerealiseerd en op welke wijze. Ook de verwijzing naar pagina 65 en 66 van het AIDA rapport 2020, waaruit volgt dat de opvangcapaciteit de afgelopen jaren is vergroot en dat sprake is van een uitbreiding van de begeleiding in de verschillende opvangcentra en de informatieverstrekking, maakt het voorgaande niet anders. Immers volgt uit hetzelfde AIDA-rapport dat vanwege het ontbreken van voldoende opvangcapaciteit, asielzoekers gedetineerd worden. Zo meldt AIDA op pagina 66 van het rapport het volgende.
“Despite this increased presence, most residents still report lack of information and access to services. They are accommodated in the centres after months spent in detention and are usually in need of assistance.”
4. Gelet op het bovenstaande zijn de beroepen gegrond. De bestreden besluiten zijn in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten en draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
5. Omdat de beroepen gegrond zijn veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het
Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt
voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- en een wegingsfactor 1). Daarbij merkt de rechtbank op dat het in het onderhavige geval samenhangende zaken betreft en dat deze worden beschouwd als één zaak.
Voorlopige voorziening
6. Nu de rechtbank beslist over eisers beroepen, is er geen reden meer om voorlopige voorzieningen te treffen. Daarom wijst de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder wel in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift (in beide samenhangende zaken) met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op om binnen tien weken nieuw besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-. De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Boon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 juli 2021

Documentcode: DSR16078232

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.