ECLI:NL:RBDHA:2021:8797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 21/590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag machtiging voorlopig verblijf na verlening van mvv op basis van nieuwe aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres om een machtiging voorlopig verblijf (mvv). Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd eveneens ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De staatssecretaris heeft ter zitting aangegeven dat er inmiddels een nieuwe mvv is verleend aan eiseres op basis van een aanvraag door haar moeder als referente, wat de rechtbank ertoe bracht de behandeling van het beroep aan te houden om partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten over het procesbelang kenbaar te maken.

De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat eiseres geen belang meer heeft bij de behandeling van haar beroep, aangezien haar een mvv is verleend. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet in een gunstigere positie kan geraken door het beroep. De rechtbank heeft ook overwogen of er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, maar concludeert dat dit niet het geval is, omdat de mvv op basis van een andere aanvraag is verleend en er geen feiten zijn die wijzen op een toedoen van verweerder dat het procesbelang heeft doen vervallen. De rechtbank heeft daarom het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/590

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 28 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om aan haar een machtiging voorlopig verblijf (mvv) te verlenen, afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 januari 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021. Eiseres en gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft de rechtbank ter zitting geïnformeerd over het bestaan van een besluit van 21 april 2021. Bij dit besluit is aan eiseres alsnog een mvv in het kader van nareis van een biologisch kind met als referente haar moeder verleend.
De rechtbank heeft daarbij de behandeling van het beroep aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om schriftelijk hun standpunt omtrent het bestaan van procesbelang kenbaar te maken. Aan verweerder is verzocht een afschrift van het besluit van 21 april 2021 in het geding te brengen.
Hierop hebben verweerder en eiseres schriftelijke zienswijzen gegeven. Partijen hebben niet verzocht om een hernieuwd onderzoek ter zitting.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat eiseres geen belang meer heeft bij de behandeling van haar beroep, nu aan haar inmiddels een mvv is verleend voor verblijf in Nederland. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat op 21 april 2021 een besluit is genomen op een nieuwe aanvraag ten behoeve van eiseres. Deze nieuwe aanvraag is gedaan door de moeder van eiseres als referente. Dit in tegenstelling tot de onderhavige procedure, waarin de gestelde vader optreedt als referent.
2. Verweerder heeft zich in een brief van 26 mei 2021 verder op het standpunt gesteld dat het procesbelang niet gelegen kan zijn in een proceskostenveroordeling nu geen sprake is van een herroeping van het bestreden besluit. Het ingewilligde besluit berust op andere gronden. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep en er geen plaats is voor een proceskosenveroordeling.
3. Eiseres heeft per brief van 11 juni 2021 aangevoerd dat verweerder met het besluit van 21 april 2021 duidelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De nieuwe aanvraag is toegewezen terwijl aldaar dezelfde feiten zijn aangevoerd en dezelfde documenten zijn overgelegd als bij de onderhavige aanvraag. Nu eiseres kosten heeft gemaakt door het voeren van de bezwaar- en beroepsprocedure, dienen deze kosten door verweerder vergoed te worden.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Hetgeen eiseres met haar beroep kennelijk nastreefde, is bereikt nu aan haar een mvv is verleend. Verweerder heeft een besluit genomen op basis van een nieuwe aanvraag. Nu niet aannemelijk is geworden dat eiseres middels het beroep in een gunstigere positie kan geraken concludeert de rechtbank dat eiseres geen belang meer heeft bij de behandeling van het beroep. [1] Ook de vraag of verweerder moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten geeft onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Het vorenstaande laat onverlet dat moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan, met analoge toepassing van artikel 8:85a van de Algemene wet bestuursrecht, zijn gelegen in de omstandigheid dat verweerder geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan eiseres of als het procesbelang anderszins door toedoen van verweerder is vervallen.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder in dit geval weliswaar aan eiseres een mvv heeft verleend, maar dat dat is gebeurd op grond van een andere aanvraag, zodat in dit geval niet kan worden gezegd dat verweerder aan eiseresses in geding zijnde aanvraag geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die moeten leiden tot de vaststelling dat het procesbelang anderszins door toedoen van verweerder is komen te vervallen. Er bestaat aldus geen aanleiding om verweerder tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, op 4 augustus 2021 openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
De rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855 en 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084.