ECLI:NL:RBDHA:2021:877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20/5880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing mvv-aanvraag in het kader van nareis door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021, hebben eisers, bestaande uit meerdere Eritrese nationaliteiten, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder de aanvragen van referente en haar ouders afgewezen, met als argument dat de feitelijke gezinsband tussen hen verbroken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent, die op het moment van de aanvraag minderjarig was, recht had op een beoordeling van haar aanvraag op basis van de wetgeving die gold op het moment van indiening. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen niet in stand kon blijven, omdat de beoordeling niet correct was uitgevoerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser 1] , eiser 1,

V-nummer: [nummer 1]
[naam eiseres], eiseres 2,
V-nummer: [nummer 2]
[naam eiser 2], eiser 3,
V-nummer: [nummer 3]
[naam eiser 3], eiser 4,
V-nummer: [nummer 4]
[naam referente], referente,
(hierna samen te noemen: eisers)
gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Demoed - van Dongen.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de door referente voor eiser 1 en eiseres 2 ingediende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van ‘nareis’ afgewezen. Op dezelfde datum heeft verweerder ook de door referente voor eisers 3 en 4 ingediende mvv-aanvraag afgewezen (het primaire besluit 2).
Bij besluit van 1 juli 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser 1 en eiseres 2 ongegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft verweerder ook het bezwaar van eisers 3 en 4 ongegrond verklaard (het bestreden besluit 2).
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Referente is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [naam] , tolk.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Eritrese nationaliteit. Eiser 1 en eiseres 2 zijn de ouders van referente. Eisers 3 en 4 zijn het broertje, respectievelijk gestelde pleegbroertje van referente. Zij beogen verblijf in Nederland bij referente. Referente is geboren op [geboortedatum referente] en zij is met ingang van 15 november 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Referente heeft de in deze zaak voorliggende aanvragen ingediend op 12 februari 2016.
2. Aan het bestreden besluit 1 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan één van de voorwaarden om voor gezinshereniging in het kader van ‘nareis’ in aanmerking te komen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de feitelijke gezinsband tussen referente en haar ouders is verbroken. Het peilmoment voor de beoordeling van de feitelijke gezinsband is het moment van binnenkomst van referente in Nederland. Referente was op dat moment minderjarig. Voor de nareisprocedure wordt dan in beginsel uitgegaan van de minderjarigheid van referente, ook als zij in de loop van de nareisprocedure meerderjarig wordt. Wel beoordeelt verweerder of zich tijdens de meerderjarigheid omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de feitelijke gezinsband tussen referente en haar ouders als verbroken moet worden beschouwd. Verweerder toetst daarbij aan contra-indicaties die voor volwassenen gelden. Referente is in de loop van de nareisprocedure, namelijk op 1 januari 2017, meerderjarig geworden. Bij aanvang van de bezwaarprocedure was zij negentien jaar oud. Verweerder heeft daarom getoetst aan het volwassenenbeleid en geoordeeld dat er sprake is van contra-indicaties voor het bestaan van een feitelijke gezinsband tussen referente en haar ouders. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat referente in Nederland op negentienjarige leeftijd een relatie heeft gehad waaruit een dochter is geboren. Referente woont op dit moment zelfstandig samen met haar dochter. Met de vader van haar dochter bestaat een omgangsregeling. Met het aangaan van een relatie en de geboorte en de zorg voor haar dochter is volgens verweerder sprake van meerdere contra-indicaties. Verweerder beschouwt de feitelijke gezinsband tussen referente en haar ouders daarom als verbroken. Ten aanzien van de mvv-aanvraag voor eisers 3 en 4 heeft verweerder zich onder meer op het standpunt gesteld dat nu de aanvraag voor eisers 1 en 2 is afgewezen, het weigeren van een verblijfsrecht aan eisers 3 en 4 geen scheiding tussen eisers 1 en 2 en eisers 3 en 4 tot gevolg heeft, Afwijzing van de voor eisers 3 en 4 ingediende aanvraag levert daarom geen strijd op met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De mvv-aanvraag voor eiser 1 en eiseres 2
3. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder de mvv-aanvragen heeft beoordeeld tegen een verkeerd peilmoment. Het peilmoment waartegen de beoordeling dient plaats te vinden is volgens eisers de datum van indiening van de nareisaanvraag door referente. Referente was op dat moment minderjarig, zodat de mvv-aanvraag moet worden beoordeeld als ware zij minderjarig. Eisers wijzen ter onderbouwing van hun standpunt op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 12 april 2018 in de zaak A. en S. tegen Nederland (ECLI:EU:C:2018:248) en op een conclusie van Advocaat-Generaal
G. Hogan in de zaak B.M.M. e.a. tegen België (ECLI:EU:C:2020:222), alsmede op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 31 augustus 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:11041), zittingsplaats Amsterdam, van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:12824) en zittingsplaats Haarlem, van 5 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6144).
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, in verbinding met het vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) staan de voorwaarden waaraan in een geval als het onderhavige –waarin een minderjarig kind om nareis van zijn ouders verzoekt– moet worden voldaan voor de verlening van een mvv (en vervolgens verblijfsvergunning) in het kader van nareis. Daaruit volgen onder meer de volgende twee voorwaarden: (1) de referent(e) moet minderjarig zijn (de ‘minderjarigheidsvoorwaarde’) en (2) tussen de referent(e) en zijn of haar ouders moet een feitelijke gezinsband bestaan (de ‘feitelijke gezinsbandvoorwaarde’).
4.2
Verweerder heeft de in deze zaak voorliggende mvv-aanvragen ontvangen op 12 februari 2016. Referente was minderjarig toen verweerder deze aanvragen ontving. Bij aanvang van de bezwaarprocedure, op 1 mei 2018, was zij meerderjarig en tijdens de bezwaarprocedure, namelijk op 3 september 2019, is haar kind geboren.
4.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit 1 het beleid ten grondslag heeft gelegd zoals dit sinds 1 april 2020 (sinds de inwerkingtreding van WBV 2020/7) is opgenomen in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Hierin is immers bepaald: “De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Mede gelet op artikel 32, eerste lid, aanhef onder e Vw, geldt bij de beoordeling van feiten en omstandigheden die zich na meerderjarigheid hebben voorgedaan het beleid voor meerderjarige kinderen. De IND werpt feiten en omstandigheden die noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven, niet tegen”.
4.4
Op grond van artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) moet verweerder het recht toepassen zoals dat gold op het tijdstip waarop hij de aanvraag heeft ontvangen, tenzij uit de Vw anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is. Blijkens (onder meer) de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2021, 201903708/1/V1 (ECLI:NL:RVS:2021:227), waarop de rechtbank partijen ter zitting heeft gewezen, is artikel 1.27 van het Vb ook van toepassing op een mvv-aanvraag die in het kader van een nareisprocedure is aangevraagd.
4.5
Het beleid ten tijde van de bestreden besluiten ten aanzien van biologische minderjarige kinderen is niet gunstiger voor eisers, zodat verweerder de aanvraag had moeten toetsen aan het recht, dat gold op het tijdstip waarop hij de voorliggende aanvragen heeft ontvangen. Dit heeft tot gevolg dat het bestreden besluit 1 reeds hierom niet in stand kan blijven. Nu uit het beleid zoals dat gold ten tijde van de onderhavige mvv-aanvragen ook niet volgt dat verweerder het beleid moet toepassen dat hoort bij de leeftijd van de referent op het moment dat de contra-indicatie zich voordoet, ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van besluit 1 in stand te laten.
De mvv-aanvragen voor eisers 3 en 4
5. Naar het oordeel van de rechtbank hangt het bestreden besluit 2, gelet op verweerders motivering hiervan, zozeer samen met het bestreden besluit 1, dat het bestreden besluit 2 niet zelfstandig overeind kan blijven.
6. Het beroep is gegrond. Hetgeen overigens in beroep door eisers is aangevoerd behoeft daarom geen nadere bespreking meer. Verweerder moet nieuwe besluiten nemen op de door eisers gemaakte bezwaren.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten zal nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Eertink, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.