ECLI:NL:RBDHA:2017:11041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 11415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een prematuur ingediende mvv-aanvraag voor nareis in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. Eisers, de ouders van de referent, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die hun bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag ongegrond heeft verklaard. De referent, die in Nederland verblijft en over een verblijfsvergunning asiel beschikt, had op 16 maart 2016 een mvv-aanvraag ingediend voor zijn ouders. De staatssecretaris stelde dat de aanvraag prematuur was, omdat deze was ingediend voordat de referent een verblijfsvergunning asiel had gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent op het moment van de mvv-aanvraag nog minderjarig was en dat de staatssecretaris ten onrechte de datum van de asielvergunning als peildatum heeft genomen voor de beoordeling van de minderjarigheid van de referent. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de referent niet als alleenstaande minderjarige kon worden aangemerkt onder de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/11415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser 1], eiser 1,

[eiseres],eiseres,
gezamenlijk te noemen: eisers, en
[eiser 2],eiser 2, hierna te noemen: referent,
gemachtigde mr. N.M. Weteling,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. T.L. Schuitemaker.

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers en referent tegen de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ongegrond verklaard.

Eisers en referent hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2017.
Referent is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Arabi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser 1, geboren op 9 [geboortedatum], en eiseres, geboren op [geboortedatum], bezitten de Syrische nationaliteit. Zij zijn de ouders van referent, geboren op [geboortedatum], die eveneens de Syrische nationaliteit bezit. Referent verblijft in Nederland en beschikt sinds 4 april 2016 over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vergunning is met ingang van 24 september 2015 verleend en is geldig tot 24 september 2020. Referent heeft op 16 maart 2016 een mvv-aanvraag ingediend voor nareis van eisers. Op 16 augustus 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder handhaving van het primaire besluit, het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op standpunt dat sprake is van een prematuur ingediende mvv-aanvraag omdat deze is ingediend voordat aan referent een verblijfsvergunning asiel is verleend. In dat geval is de datum waarop aan referent een verblijfsvergunning asiel wordt verleend bepalend voor de vraag of referent als alleenstaande minderjarige wordt aangemerkt. Als referent op dat moment meerderjarig is wordt hij niet als alleenstaande minderjarige aangemerkt, ook al was hij op het moment van aanvraag van de mvv nog wel minderjarig. Ten tijde van verlening van de verblijfsvergunning asiel was eiser 18 jaar of ouder en dan geldt hij niet als alleenstaande minderjarige in de zin van artikel 2, aanhef en onder f, van de Richtlijn 2003/86/EU (Gezinsherenigingsrichtlijn). Verweerder verwijst voor zijn standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3712). De Afdeling heeft in deze uitspraak geoordeeld dat niet valt in te zien dat de omstandigheid dat een vreemdeling na aankomst in Nederland de meerderjarige leeftijd bereikt, buiten beschouwing zou moeten blijven bij de vraag of hij binnen het toepassingsbereik van artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn valt.
3. Eisers hebben aangevoerd dat de mvv-aanvraag wel prematuur is ingediend, maar dat referent op het moment dat de beslissing op de mvv-aanvraag werd genomen wel in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel die met terugwerkende kracht was verleend. Van belang is dat het feit dat referent niet eerder in het bezit werd gesteld van een verblijfsvergunning asiel geheel te wijten is aan de lange behandelduur van zijn asielaanvraag. Dit dient voor risico van verweerder te komen. Gewezen wordt op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:6066) en van 14 juli 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:9140).
Eisers betogen voorts dat hoe dan ook voor een aanvraag om gezinshereniging uitgegaan dient te worden van de leeftijd van referent ten tijde van zijn binnenkomst in Nederland, dan wel van zijn asielaanvraag, dan wel de leeftijd op de datum met ingang waarvan met terugwerkende kracht de asielvergunning is verleend.
Tot slot voeren eisers aan dat ten onrechte ervan is afgezien hen te horen in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Referent was ten tijde van zijn komst naar Nederland minderjarig. Referent was ten tijde van zijn asielaanvraag, 24 september 2015, ook nog minderjarig. Enkele dagen voordat hij 18 jaar werd, op 16 maart 2016, heeft hij de aanvraag tot verlening van een mvv in het kader van nareis van zijn ouders ingediend.
5. In geschil is het toetsmoment voor de beoordeling van de vraag of referent als ‘alleenstaande minderjarige’ moet worden aangemerkt.
6. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, op 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:12824) de volgende prejudiciële vraag heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie:
Dient bij gezinshereniging van vluchtelingen onder ‘alleenstaande minderjarige’ in de zin van artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn mede te worden begrepen een onderdaan van een derde land of een staatloze jonger dan 18 jaar, die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt en die:
- asiel aanvraagt,
- gedurende de asielprocedure op het grondgebied van de lidstaat 18 jaar wordt,
- asiel toegewezen krijgt met terugwerkende kracht tot de aanvraagdatum, en
- vervolgens gezinshereniging aanvraagt?
7. Hoewel de beantwoording van de prejudiciële vraag naar verwachting meer duidelijkheid zal geven over het toetsmoment (peildatum) voor de beoordeling van de minderjarigheid van referent in deze procedure, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze beantwoording af te wachten.
8. Anders dan in die zaak, geldt in de zaak van eisers namelijk dat referent de aanvraag om een mvv voor nareis van zijn ouders heeft ingediend voordat hij meerderjarig werd. Verweerders standpunt in een aantal zaken, onder meer de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2015 die hiervoor is vermeld, is steeds geweest dat de datum van de mvv-aanvraag bepalend was voor de beoordeling van de leeftijd van de referent. Verweerder heeft in dit geval echter, nu referent nog geen 18 jaar oud was ten tijde van de mvv-aanvraag, het standpunt ingenomen dat de datum van bekendmaking van de asielvergunning als peildatum moest worden genomen. De rechtbank volgt niet het standpunt dat uit artikel 29, tweede lid, van de Vw moet worden afgeleid dat alleen de vreemdeling die in het bezit is van een asielvergunning, een mvv-aanvraag voor nareis kan doen. Gelet op de terugwerkende kracht van de verleende asielvergunning tot 24 september 2015 moet eiser immers worden geacht op de datum van zijn nareisaanvraag – 16 maart 2016 – in het bezit te zijn geweest van een asielvergunning. Om dezelfde reden kan niet worden gezegd dat referent niet onder het bereik van de Gezinsherenigingsrichtlijn valt omdat op zijn asielaanvraag nog geen beslissing is genomen (artikel 3, tweede lid). Verweerder heeft dan ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom referent ten tijde van de nareisaanvraag niet was aan te merken als alleenstaande minderjarige, in de zin van artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
9. De rechtbank verwijst voorts met instemming naar de door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 24 mei 2017 en 14 juli 2017 gedane uitspraken waarop eisers een beroep hebben gedaan en de daarin beschreven ‘Catch-22’-situatie waarin verweerder de referent heeft gebracht: als referent had gewacht met het doen van een mvv-aanvraag totdat hij een asielvergunning had, zou verweerder de aanvraag hebben afgewezen omdat hij op de datum van de mvv-aanvraag meerderjarig was. Maar nu referent niet heeft gewacht op de verlening van de asielvergunning, maar uit voorzorg de mvv-aanvraag eerder heeft gedaan, is tegengeworpen dat de aanvraag prematuur was en is het moment van bekendmaking van het asielbesluit als peilmoment gekozen, met ook als resultaat: een afwijzing omdat referent meerderjarig was geworden. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verweerder referent in deze situatie heeft gebracht door langer dan zes maanden te wachten met het nemen van een inwilligend asielbesluit.
10. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit heeft mede tot gevolg dat ook de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte eisers niet heeft gehoord in bezwaar, doel treft. Ook artikel 7:2 van de Awb is geschonden. Het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van eisers.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990 (negenhonderdnegentig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: