Overwegingen
1. Eiser 1, geboren op 9 [geboortedatum], en eiseres, geboren op [geboortedatum], bezitten de Syrische nationaliteit. Zij zijn de ouders van referent, geboren op [geboortedatum], die eveneens de Syrische nationaliteit bezit. Referent verblijft in Nederland en beschikt sinds 4 april 2016 over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vergunning is met ingang van 24 september 2015 verleend en is geldig tot 24 september 2020. Referent heeft op 16 maart 2016 een mvv-aanvraag ingediend voor nareis van eisers. Op 16 augustus 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder handhaving van het primaire besluit, het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op standpunt dat sprake is van een prematuur ingediende mvv-aanvraag omdat deze is ingediend voordat aan referent een verblijfsvergunning asiel is verleend. In dat geval is de datum waarop aan referent een verblijfsvergunning asiel wordt verleend bepalend voor de vraag of referent als alleenstaande minderjarige wordt aangemerkt. Als referent op dat moment meerderjarig is wordt hij niet als alleenstaande minderjarige aangemerkt, ook al was hij op het moment van aanvraag van de mvv nog wel minderjarig. Ten tijde van verlening van de verblijfsvergunning asiel was eiser 18 jaar of ouder en dan geldt hij niet als alleenstaande minderjarige in de zin van artikel 2, aanhef en onder f, van de Richtlijn 2003/86/EU (Gezinsherenigingsrichtlijn). Verweerder verwijst voor zijn standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3712). De Afdeling heeft in deze uitspraak geoordeeld dat niet valt in te zien dat de omstandigheid dat een vreemdeling na aankomst in Nederland de meerderjarige leeftijd bereikt, buiten beschouwing zou moeten blijven bij de vraag of hij binnen het toepassingsbereik van artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn valt. 3. Eisers hebben aangevoerd dat de mvv-aanvraag wel prematuur is ingediend, maar dat referent op het moment dat de beslissing op de mvv-aanvraag werd genomen wel in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel die met terugwerkende kracht was verleend. Van belang is dat het feit dat referent niet eerder in het bezit werd gesteld van een verblijfsvergunning asiel geheel te wijten is aan de lange behandelduur van zijn asielaanvraag. Dit dient voor risico van verweerder te komen. Gewezen wordt op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats
Eisers betogen voorts dat hoe dan ook voor een aanvraag om gezinshereniging uitgegaan dient te worden van de leeftijd van referent ten tijde van zijn binnenkomst in Nederland, dan wel van zijn asielaanvraag, dan wel de leeftijd op de datum met ingang waarvan met terugwerkende kracht de asielvergunning is verleend.
Tot slot voeren eisers aan dat ten onrechte ervan is afgezien hen te horen in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Referent was ten tijde van zijn komst naar Nederland minderjarig. Referent was ten tijde van zijn asielaanvraag, 24 september 2015, ook nog minderjarig. Enkele dagen voordat hij 18 jaar werd, op 16 maart 2016, heeft hij de aanvraag tot verlening van een mvv in het kader van nareis van zijn ouders ingediend.
5. In geschil is het toetsmoment voor de beoordeling van de vraag of referent als ‘alleenstaande minderjarige’ moet worden aangemerkt.
6. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, op 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:12824) de volgende prejudiciële vraag heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie: Dient bij gezinshereniging van vluchtelingen onder ‘alleenstaande minderjarige’ in de zin van artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn mede te worden begrepen een onderdaan van een derde land of een staatloze jonger dan 18 jaar, die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt en die:
- gedurende de asielprocedure op het grondgebied van de lidstaat 18 jaar wordt,
- asiel toegewezen krijgt met terugwerkende kracht tot de aanvraagdatum, en
- vervolgens gezinshereniging aanvraagt?
7. Hoewel de beantwoording van de prejudiciële vraag naar verwachting meer duidelijkheid zal geven over het toetsmoment (peildatum) voor de beoordeling van de minderjarigheid van referent in deze procedure, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze beantwoording af te wachten.
8. Anders dan in die zaak, geldt in de zaak van eisers namelijk dat referent de aanvraag om een mvv voor nareis van zijn ouders heeft ingediend voordat hij meerderjarig werd. Verweerders standpunt in een aantal zaken, onder meer de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2015 die hiervoor is vermeld, is steeds geweest dat de datum van de mvv-aanvraag bepalend was voor de beoordeling van de leeftijd van de referent. Verweerder heeft in dit geval echter, nu referent nog geen 18 jaar oud was ten tijde van de mvv-aanvraag, het standpunt ingenomen dat de datum van bekendmaking van de asielvergunning als peildatum moest worden genomen. De rechtbank volgt niet het standpunt dat uit artikel 29, tweede lid, van de Vw moet worden afgeleid dat alleen de vreemdeling die in het bezit is van een asielvergunning, een mvv-aanvraag voor nareis kan doen. Gelet op de terugwerkende kracht van de verleende asielvergunning tot 24 september 2015 moet eiser immers worden geacht op de datum van zijn nareisaanvraag – 16 maart 2016 – in het bezit te zijn geweest van een asielvergunning. Om dezelfde reden kan niet worden gezegd dat referent niet onder het bereik van de Gezinsherenigingsrichtlijn valt omdat op zijn asielaanvraag nog geen beslissing is genomen (artikel 3, tweede lid). Verweerder heeft dan ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom referent ten tijde van de nareisaanvraag niet was aan te merken als alleenstaande minderjarige, in de zin van artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
9. De rechtbank verwijst voorts met instemming naar de door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 24 mei 2017 en 14 juli 2017 gedane uitspraken waarop eisers een beroep hebben gedaan en de daarin beschreven ‘Catch-22’-situatie waarin verweerder de referent heeft gebracht: als referent had gewacht met het doen van een mvv-aanvraag totdat hij een asielvergunning had, zou verweerder de aanvraag hebben afgewezen omdat hij op de datum van de mvv-aanvraag meerderjarig was. Maar nu referent niet heeft gewacht op de verlening van de asielvergunning, maar uit voorzorg de mvv-aanvraag eerder heeft gedaan, is tegengeworpen dat de aanvraag prematuur was en is het moment van bekendmaking van het asielbesluit als peilmoment gekozen, met ook als resultaat: een afwijzing omdat referent meerderjarig was geworden. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verweerder referent in deze situatie heeft gebracht door langer dan zes maanden te wachten met het nemen van een inwilligend asielbesluit.
10. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit heeft mede tot gevolg dat ook de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte eisers niet heeft gehoord in bezwaar, doel treft. Ook artikel 7:2 van de Awb is geschonden. Het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van eisers.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).