ECLI:NL:RBDHA:2021:8486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/4706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kennelijk ongegrond bezwaar tegen feitelijke overdracht van een Nigeriaanse asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een Nigeriaanse asielzoeker tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke overdracht naar Italië, welke door de staatssecretaris kennelijk ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in vreemdelingenbewaring was gesteld en op 20 januari 2020 aan de Italiaanse autoriteiten was overgedragen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de eiser procesbelang had bij de inhoudelijke behandeling van zijn beroep, omdat hij om vergoeding van proceskosten had verzocht. Tijdens de zitting op 30 juni 2021 heeft de eiser zijn gemachtigde via een Skypeverbinding laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de overwegingen van de voorzieningenrechter mocht overnemen en dat er geen nieuwe feiten waren aangevoerd die het oordeel van de voorzieningenrechter zouden kunnen wijzigen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/4706

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer eiser]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn feitelijke overdracht kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die op diens verzoek via een Skypeverbinding is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek heeft eiser een verzoek gedaan tot wraking van de rechter in deze zaak. Eiser heeft dit verzoek tijdens de behandeling daarvan door de wrakingskamer op 19 juli 2021 ingetrokken.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum eiser] 1998 en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Op 11 juni 2019 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 17 oktober 2019 niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Bij uitspraak van 31 oktober 2019 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het beroep daartegen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 november 2019 [2] heeft de Afdeling [3] het daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 17 oktober 2019 staat daarmee in rechte vast.
3. Verweerder heeft op 7 januari 2020 eiser in vreemdelingenbewaring gesteld en aangekondigd dat eiser op 16 januari 2020 per vliegtuig zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Italië. Op 13 januari 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de feitelijke overdracht en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen teneinde de overdracht te voorkomen. Op 14 januari 2020 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de aangezegde vlucht is geannuleerd en medegedeeld dat eiser op 20 januari 2020 per vliegtuig overgedragen zal worden aan de autoriteiten van Italië. Bij uitspraak van 16 januari 2020 [4] heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser is vervolgens op 20 januari 2020 overgedragen aan de autoriteiten van Italië.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de feitelijke overdracht kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013 [5] , overwogen dat de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt en dat het maken van bezwaar daarnaast bij uitzondering mogelijk is als de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Volgens verweerder is daar geen sprake van. Verweerder heeft verder ten overvloede gesteld dat de voorzieningenrechter bij uitspraak van 16 januari 2020 uitvoerig is ingegaan op de gronden zoals eiser deze ook in bezwaar aanvoert en verwijst kortheidshalve naar deze uitspraak.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij de inhoudelijke behandeling van zijn beroep.
7. Eiser heeft in bezwaar verzocht om vergoeding van zijn proceskosten. Gelet op vaste jurisprudentie [6] van de Afdeling heeft eiser hierdoor een belang bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep is daarom ontvankelijk.
8. Ter zitting heeft verweerder aangegeven eiser te volgen in zijn standpunt dat in het bestreden besluit ten onrechte is overwogen dat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013. Dit leidt echter niet tot een gegrond beroep nu verweerder het bezwaar evenwel inhoudelijk heeft beoordeeld.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2015 [7] volgt dat de door verweerder in het besluit op dit bezwaar te verrichten beoordeling afwijkt van hetgeen gelet op artikel 7:11 van de Awb [8] gebruikelijk is bij een heroverweging in bezwaar indien de voorzieningenrechter zich over de band van een gemaakt bezwaar en verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft uitgelaten over de rechtmatigheid van een voorgenomen feitelijke uitzetting (in dit geval: voorgenomen feitelijke overdracht) op een bepaalde datum en een bepaald tijdstip. Verweerder mag namelijk wegens de aard en het object van deze procedure – het gaat over een bezwaar tegen een feitelijke handeling die op een bepaalde datum en een bepaald tijdstip plaatsvindt – bij zijn te nemen besluit op bezwaar geen argumenten of documenten betrekken waarmee een vreemdeling niet reeds in zijn bezwaar- of verzoekschrift heeft getracht zijn uitzetting te voorkomen. Evenmin mag hij rekening houden met omstandigheden die zich tijdens of na de feitelijke uitzetting uit Nederland hebben voorgedaan. Verweerder moet zich beperken tot een beoordeling van hetgeen een vreemdeling aan zijn bezwaar en verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ten grondslag heeft gelegd, de ter staving daarvan overgelegde bewijsmiddelen en hetgeen de voorzieningenrechter over de voorgenomen feitelijke uitzetting in dat licht heeft overwogen.
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit de overwegingen van de voorzieningenrechter mogen overnemen door kortheidshalve naar de uitspraak van 16 januari 2020 te verwijzen. Daarbij is van belang dat eiser na de uitspraak van de voorzieningenrechter geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet juist zou zijn. Anders dan eiser betoogt, is de voorzieningenrechter in zijn uitspraak gemotiveerd ingegaan op de bezwaargrond over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het beroep op artikel 3 van het EVRM [9] . Deze overwegingen maken dan ook onderdeel uit van de verwijzing van verweerder. Dat verweerder kortheidshalve en ten overvloede naar de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft verwezen, betekent niet dat er geen sprake is van een eigen oordeel van verweerder of dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 28 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat deze uitspraak
mee te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL19.24853.
2.Zaaknummer 201908085/1/V1.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zaaknummer AWB 20/272.
6.Zie onder meer de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1563.
8.Algemene wet bestuursrecht.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.