ECLI:NL:RBDHA:2021:8323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
NL21.9939 en NL21.10438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Georgische eisers afgewezen op grond van onterecht veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van twee Georgische eisers. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen afgewezen, stellende dat Georgië een veilig land van herkomst is. De eisers, die afkomstig zijn uit de regio's Zuid-Ossetië en Abchazië, hebben tegen deze beslissing beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte had aangenomen dat Georgië voor de eisers veilig was, aangezien zij uit gebieden komen die zijn uitgezonderd van deze aanwijzing. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de bestreden besluiten, waarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven voor zover de asielaanvragen zijn afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde ook dat de eisers ten onrechte een vertrektermijn van nul dagen was opgelegd en dat er een inreisverbod was uitgevaardigd. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van de eisers, die samenhangend zijn met de onderhavige zaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9939 en NL21.10438

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer 1] , en
[naam eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer 2] ,
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 23 juni 2021 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL21.9940 en NL21.10439, op 21 juli 2021 op zitting in Dordrecht behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De tolk [naam tolk] heeft de zitting telefonisch bijgewoond.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers hebben de Georgische nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en eiseres op [geboortedatum 2] . Eisers zijn partners van elkaar, maar niet officieel gehuwd. Eisers hebben op 8 augustus 2019 de onderhavige asielaanvragen ingediend. Daaraan leggen zij ten grondslag dat zij in de regio Zuid-Ossetië problemen hebben gehad, met name na het overlijden van de opa van eiser. Eiser woonde op de boerderij van de opa, waar ook [persoon A] (“neef”) woonde, het pleegkind van de opa. Na het overlijden van de opa heeft eiser ruzie gekregen met [persoon A] over de erfenis. Uiteindelijk is eiser gevlucht en door zijn neef naar het Ministerie voor Vluchtelingen in Tbilisi gestuurd, maar daar werd hij niet geholpen. Daarna is eiser met behulp van een vriend naar Polen vertrokken om daar te werken. Eiseres is kort daarna ook naar Polen gekomen. Uiteindelijk zijn eisers onder andere via Duitsland en België in Nederland gekomen, aldus eisers.
2. In de voornemens, gehandhaafd bij bestreden besluiten, heeft verweerder de volgende relevante elementen onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met “neef” na overlijden van grootvader (van eiser).
Verweerder volgt eisers in hetgeen is aangevoerd over het eerste relevante element, maar acht hetgeen is aangevoerd over het tweede relevante element ongeloofwaardig. Omdat Georgië geldt als veilig land van herkomst en eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Georgië in hun geval niet veilig is, heeft verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Daarnaast heeft verweerder ambtshalve bepaald dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en heeft hij aan eisers geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Eisers wordt een vertrektermijn onthouden. Ook wordt aan hen een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. Bij dwangsombesluiten heeft verweerder bepaald dat aan eisers dwangsommen van € 1.442,- zijn verschuldigd.
Beoordeling
Geloofwaardigheid
3. Eisers betogen dat verweerder de problemen met [persoon A] ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
3.2.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat verweerder het niet ten onrechte bevreemdend heeft geacht dat eiser heeft verklaard dat hij naar Polen is vertrokken om te werken en dat de intentie om elders bescherming aan te vragen kennelijk later is opgekomen. Ook heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser verklaart dat hij in Europa terecht is gekomen omdat hij hoopte dat hij kon werken en sparen, zodat hij later kon terugkeren naar Georgië. Ook eiseres heeft dergelijke economische motieven genoemd. Verweerder vindt niet ten onrechte dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas, omdat dit niet strookt met een ernstige en urgente vrees waar asielrechtelijke bescherming voor nodig is. Anders dan eisers stellen, doet het enkele feit dat zij direct na binnenkomst in Nederland asiel hebben aangevraagd niet af aan het voorgaande. Ook ter zitting heeft eiser nog gesteld dat hij in Nederland wil werken omdat hij in Georgië geen werk kan vinden en daar niet kan leven. Dit duidt opnieuw voornamelijk op economische motieven in plaats van op asielrechtelijke vrees.
3.3.
Daarnaast heeft verweerder van belang kunnen achten dat eisers geen documenten of ander bewijs van de gestelde problemen hebben overgelegd, terwijl het gelet op de aard van het asielrelaas redelijkerwijs voorhanden had kunnen zijn. Zo hebben eisers geen documenten overgelegd over het huis dat in 2015 verkocht zou zijn en over het gestelde overlijden van de opa in 2018. Het betoog van eisers dat hen niet valt te verwijten dat eiser geen documenten heeft verzameld, omdat hij in Ossetië gevaar loopt, volgt de rechtbank niet. Anders dan eisers suggereren, verwacht verweerder niet van eiser dat hij terugkeert naar Ossetië om daar documenten te verkrijgen. Verweerder heeft echter kunnen tegenwerpen dat eiser ten tijde van het voornemen nog geen enkel document had verzameld om zijn verklaringen te onderbouwen. Eiser heeft, zoals verweerder kon stellen, geen verklaring gegeven waarom hij deze documenten niet heeft overgelegd. Weliswaar is Ossetië uitgezonderd van de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst, maar dit maakt nog niet dat reeds daarom geen enkel document omtrent de gestelde gebeurtenissen in dat gebied kon worden verkregen.
3.4.
Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser en eiseres op meerdere punten inconsistent hebben verklaard. Verweerders standpunt dat er inconsistente verklaringen zijn afgelegd, is op zichzelf ook niet in geschil. De enkele stellingen van eisers dat
eiserzich bepaalde incidenten niet meer goed kan herinneren en dat eisers elkaar niet alles vertellen – mede omdat eiser wist dat eiseres angstig was – heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder kon zich namelijk op het standpunt stellen dat de inconsistenties zien op cruciale punten van het asielrelaas. Verweerder mag van eisers verwachten dat zij in ieder geval op die punten overeenkomstig kunnen verklaren.
3.5.
Eisers voeren daarnaast aan dat de inconsistente verklaringen geen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de asielrelazen, omdat
eiseresinteresseverlies, concentratie- en geheugenproblemen heeft.
3.5.1.
De rechtbank stelt vast dat de Forensische Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) op 26 oktober 2020 voorafgaande aan het horen van eiseres een advies heeft uitgebracht. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 29 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3514) blijkt dat verweerder, indien hij bij zijn besluitvorming gebruik maakt van een advies van de FMMU, zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan moet vergewissen dat dat advies naar totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De gehoorambtenaar moet tijdens de gehoren verder alert blijven op signalen dat de vreemdeling niet in staat is zijn asielrelaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. Bij twijfel hierover dient hij de vreemdeling opnieuw te verwijzen naar de FMMU.
3.5.2.
In het FMMU-advies van 26 oktober 2020 staat dat eiseres kan worden gehoord. De FMMU adviseert bij klachten een pauze in te houden, omdat eiseres heeft aangegeven dat er pijnklachten kunnen ontstaan van het bewegingsapparaat en omdat eiseres last kan hebben van benauwdheidsklachten. Eiseres is vervolgens op 13 en 15 januari 2021 gehoord. Uit de rapporten van de gehoren blijkt dat de gehoorambtenaar alert is geweest op signalen waaruit blijkt dat eiseres moeite had met verklaren. De gehoorambtenaar heeft eiseres er namelijk op gewezen dat zij het te kennen moet geven wanneer er vragen zijn waarmee zij moeite heeft. Ook heeft de gehoorambtenaar haar gevraagd of zij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt om het gehoor te laten plaatsvinden. Eiseres heeft tijdens het eerste gehoor op die vraag verschillende medische problemen genoemd (eerste gehoor, p3), maar niet dat zij interesseverlies, dan wel concentratie- of geheugenproblemen zou hebben. Tijdens het nader gehoor heeft eiseres wel aangegeven dat zij emotioneel op is (nader gehoor, p4) en dat zij niet veel meer weet (nader gehoor, p7). Verweerder heeft eiseres toen verteld dat het goed is dat zij aangeeft dat zij moeite heeft met herinneren, dat eiseres het kan aangeven als zij iets niet meer weet, en dat verweerder wel vragen blijft stellen, en dat eiseres misschien op sommige vragen wel het antwoord heeft (nader gehoor, p7). Eiseres heeft tijdens het nader gehoor ook veel gehuild (nader gehoor, p9). Verweerder heeft meermaals aangeboden om een pauze te houden, maar dat sloeg eiseres steeds af (nader gehoor, p9, p12, p14). Zo heeft eiseres aangegeven dat zij geen pauze wil, omdat zij veel trauma heeft en er liever niet over wil praten (rapport nader gehoor, p14). Verweerder stelt terecht dat eiseres op de haar aan tegengeworpen punten niet heeft aangegeven dat zij het antwoord op de vraag niet wist, of dat ze niet meer precies wist hoe de situatie destijds is verlopen. Dit blijkt evenmin uit de naar voren gebrachte correcties en aanvullingen, zoals verweerder eveneens terecht stelt.
3.5.3.
Eiseres heeft in beroep een kopie overgelegd van het medisch dossier bij het Vluchtelingenprogramma van GGZ Centraal te Amersfoort, gedateerd op 3 juni 2021 en opgesteld door een psycholoog en psychiater, tevens regiebehandelaar. Daaruit blijkt dat bij eiseres een posttraumatische stressstoornis is gediagnosticeerd. Ook blijkt daaruit dat eiseres last heeft van slechte slaap, interesseverlies, concentratie- en geheugenproblemen, gepreoccupeerd is met gevoelens van discriminatie, en dat sprake is van een matige depressieve stoornis en persoonlijkheidsproblematiek, waarbij eiseres geen ziekte-inzicht heeft. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1502) volgt dat, wanneer een vreemdeling een rapport van een deskundige inbrengt ter onderbouwing van de stelling dat hij of zij om medische redenen ten tijde van de gehoren niet in staat was om compleet, coherent en consistent te verklaren, dit rapport moet voldoen aan bepaalde vereisten. Als in een dergelijk rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn of haar vermogen om consistent en coherent te verklaren, dan kan verweerder hieraan niet voorbij kan gaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. In het geval van eiseres is van een rapport als hiervoor genoemd geen sprake. Uit het overgelegde medische dossier blijkt weliswaar dat eiseres psychische problemen heeft, waaronder geheugenproblemen, maar niet dat dit ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met haar vermogen om consistent en coherent te verklaren. Verweerder heeft daarom mogen uitgaan van het FMMU-advies, en heeft geen aanleiding hoeven zien om te twijfelen aan het vermogen van eiseres om consistent en coherent te verklaren.
3.5.4.
Daar komt bij dat de gestelde medische problemen van eiseres niet wegnemen wat er onder 3.2 en 3.3 is overwogen. Bovendien heeft verweerder ook verklaringen van
eisertegengeworpen die losstaan van de verklaringen van
eiseres. Zo heeft verweerder het opvallend kunnen achten dat eiser zich niet heeft verdiept in een of meer bedreigingen die eiseres via de telefoon, dan wel SMS zou hebben ontvangen, terwijl deze bedreigingen de kern van de asielrelazen raken.
3.6.
De beroepsgrond faalt.
Veilig land van herkomst
4. Eisers voeren verder aan dat Georgië in hun geval ten onrechte als veilig land van herkomst is aangemerkt.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat Georgië op 11 oktober 2016 is aangewezen als veilig land van herkomst, als bedoeld in artikel 37 van de Procedurerichtlijn. Verweerder heeft de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst voortgezet bij de herbeoordelingen van 11 juni 2018, 30 september 2020 en 6 mei 2021, zoals volgt uit de brieven van de staatssecretaris aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 11 juni 2018, kenmerk [kenmerk 1] , van 30 september 2020, kenmerk [kenmerk 2] , en van 6 mei 2021, kenmerk [kenmerk 3] (hierna: de brief van 6 mei 2021). De brief van 6 mei 2021 is ook in de onderhavige zaak in beroep overgelegd. Uit die brief blijkt dat de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan – te weten de Georgische regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië – en met verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat dit anders kan liggen voor LHBTI’s, wordt voortgezet.
4.2.
Niet in geschil is dat Georgië in zijn algemeenheid kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Er bestaat daarom een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Georgië geen internationale bescherming nodig hebben. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat Georgië voor hen persoonlijk niet veilig is.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers geboren zijn in Abchazië en Zuid-Ossetië: de regio’s die zijn uitgezonderd van de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst. Dat eisers ook delen van hun leven in niet-bezette gebieden hebben gewoond, doet aan die herkomst niet af. Reeds daarom kon verweerder Georgië voor hen niet aanmerken als veilig land van herkomst. Dit heeft verweerder ter zitting ook uit zichzelf naar voren gebracht. Dit betekent dat de asielaanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond en vernietigt de rechtbank de bestreden besluiten. De rechtbank zal nu bezien, of en in hoeverre de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand moeten blijven.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder de asielrelazen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Dat betekent dat eisers reeds daarom niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een gegronde vrees voor vervolging hebben in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat zij een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in stand kan blijven.
5.2.
De rechtbank volgt eisers wel in hun betoog dat ten onrechte van een vertrektermijn van nul dagen is opgelegd en dat tegen hen een inreisverbod is uitgevaardigd. Op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw, kan de vertrektermijn namelijk alleen worden verkort indien een van de daar genoemde situaties aan de orde is, waaronder de kennelijk ongegrondverklaring van een asielaanvraag. Nu de asielaanvragen van eisers ten onrechte kennelijk ongegrond zijn verklaard, en geen van de andere situaties aan de orde is, kon verweerder de vertrektermijn niet verkorten. Verweerder kon daarom ook geen inreisverbod opleggen met toepassing van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Het bestreden besluit kan wat betreft de vertrektermijn en het inreisverbod dus niet in stand blijven. De rechtbank zal de bestreden besluiten ook op deze punten vernietigen.
5.3.
De stelling dat verweerder ten onrechte heeft beslist dat aan eisers geen reguliere verblijfsvergunning wordt toegekend en dat aan hem geen uitstel van vertrek wordt verleend, volgt de rechtbank bij gebrek aan nadere onderbouwing niet. Op dit punt kan het bestreden besluit dus in stand blijven.
6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige zaken samenhangend zijn zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In artikel 3, eerste lid, van het Bpb is bepaald dat samenhangende zaken worden beschouwd als één zaak. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven, voor zover daarbij de asielaanvragen zijn afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw, voor zover daarbij ambtshalve is bepaald dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, voor zover verweerder aan eisers geen uitstel van vertrek heeft verleend, en voor zover er dwangsombesluiten zijn genomen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr.R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.