ECLI:NL:RVS:2018:3514

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
201801030/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • E. Steendijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en motivering van psychische stoornissen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 8 januari 2018 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had deze aanvraag eerder op 15 juni 2017 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd of de psychische stoornissen van de vreemdeling van invloed waren op zijn verklaringen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had tijdens de procedure verschillende medische rapporten overgelegd die zijn psychische toestand documenteerden, waaronder PTSS.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris bij zijn besluitvorming rekening moet houden met de psychische klachten van de vreemdeling en dat hij bij twijfel over de verklaringscapaciteit van de vreemdeling een medisch deskundige moet raadplegen. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd, aangezien uit de rapporten van de gehoren bleek dat de vreemdeling in staat was zijn asielrelaas naar voren te brengen. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming door de staatssecretaris, vooral wanneer er medische informatie beschikbaar is die de verklaringscapaciteit van de vreemdeling kan beïnvloeden. De Raad van State bevestigde dat de staatssecretaris niet zomaar kan voorbijgaan aan deskundigenrapporten en dat hij moet motiveren waarom hij twijfels heeft over de geloofwaardigheid van de vreemdeling.

Uitspraak

201801030/1/V2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 8 januari 2018 in zaak nr. NL17.3907 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 8 januari 2018, gerectificeerd op 18 januari 2018, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd of de psychische stoornissen van de vreemdeling van invloed zijn geweest op de inhoud van zijn verklaringen. Voor haar oordeel heeft de rechtbank ten onrechte redengevend geacht dat in de door de vreemdeling tijdens de behandeling van het beroep overgelegde brieven van de consulent van de GGZ van 25 april 2016, de specialistenbrief van 9 maart 2017 en het medisch rapport van 29 juni 2017, staat dat hij lijdt aan PTSS en diverse andere psychische stoornissen. In het advies van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (hierna: de FMMU) van 30 juni 2016 staat immers dat de vreemdeling kan worden gehoord. Verder heeft de rechtbank voor haar oordeel ten onrechte redengevend geacht dat uit de rapporten van de gehoren blijkt dat de vreemdeling soms een vreemde manier van antwoorden heeft en dat hij op veel vragen het antwoord schuldig blijft, aldus de staatssecretaris.
1.1.    In de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2084, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris, indien hij bij zijn besluitvorming gebruik maakt van een advies van de FMMU, zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan moet vergewissen dat dat advies naar totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De Afdeling heeft verder overwogen dat de zorgvuldigheid vereist dat de staatssecretaris, in het geval dat een vreemdeling ná het uitbrengen van een FMMU-advies, maar vóór het afnemen van de gehoren medische informatie inbrengt die de FMMU niet bekend was ten tijde van het opstellen van dat advies, onderzoekt wat deze informatie betekent voor het horen van de vreemdeling en zo nodig de FMMU daarover raadpleegt. Wanneer een vreemdeling een deskundigenbericht heeft ingebracht dat voldoet aan de daarvoor geldende vereisten, waarin een oordeel wordt gegeven over het vermogen van die vreemdeling om ten tijde van de gehoren te verklaren, kan de staatssecretaris hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Als de staatssecretaris geen medisch deskundige inschakelt maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, moet hij nader  motiveren waarom dit volgens hem het geval is. De gehoorambtenaar moet tijdens de gehoren verder alert blijven op signalen dat de vreemdeling niet in staat is zijn asielrelaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. Bij twijfel hierover dient hij de vreemdeling opnieuw te verwijzen naar de FMMU.
1.2.    In het FMMU-advies van 30 juni 2016 staat dat de vreemdeling kan worden gehoord. Wel moet de gehoorambtenaar, gezien de psychische klachten van de vreemdeling, een rustpauze inlassen en rekening houden met een mogelijke forse emotionele reactie van de vreemdeling.
1.3.    De door de rechtbank bij haar oordeel betrokken brief van 25 april 2016 heeft de vreemdeling niet voorafgaand aan het nader gehoor van 8 augustus 2016 en het aanvullend gehoor van 27 oktober 2016 overgelegd. De brieven van 9 maart 2017 en 29 juni 2017 dateren van na die gehoren. De staatssecretaris heeft deze brieven daarom terecht niet voorgelegd aan de FMMU. Nu die brieven geen aanknopingspunt bevatten voor het standpunt dat de vreemdeling onvoldoende in staat is te verklaren, is de staatssecretaris bij zijn besluitvorming terecht uitgegaan van het hiervoor onder 1.2. weergeven oordeel van het FMMU daarover.
1.4.    Uit het rapport dat is opgemaakt van het nader gehoor van 8 augustus 2016 (hierna: het rapport van nader gehoor) komt naar voren dat de gehoorambtenaar tijdens het nader gehoor alert is geweest op signalen waaruit blijkt dat de vreemdeling moeite had met verklaren. Volgens dat rapport heeft de gehoorambtenaar de vreemdeling immers voorafgaand aan dat gehoor erop gewezen dat hij te kennen moet geven wanneer er vragen zijn waarmee hij moeite heeft en wanneer hij behoefte heeft aan een pauze. Voorts heeft de gehoorambtenaar hem gevraagd of er medische redenen zijn waarom het gehoor niet zou kunnen plaatsvinden. Hierop heeft de vreemdeling ontkennend geantwoord. De gehoorambtenaar heeft de vreemdeling gedurende het nader gehoor verder meermalen gevraagd hoe het met hem ging. Mede naar aanleiding van de antwoorden van de vreemdeling daarop, heeft de staatssecretaris meerdere pauzes ingelast. Volgens het rapport van het nader gehoor heeft de gehoorambtenaar de vreemdeling na afloop van het gehoor gevraagd of hij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen en heeft de vreemdeling hierop bevestigend geantwoord. Uit het rapport dat is opgemaakt van het aanvullend gehoor van 27 oktober 2016 komt hetzelfde beeld naar voren.
Verder blijkt uit het rapport van eerste gehoor weliswaar, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat de vreemdeling te kennen heeft gegeven dat hij zijn eigen adres niet meer weet, maar uit de rapporten van het nader gehoor en het aanvullend gehoor blijkt dat de vreemdeling in staat was zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. De rechtbank heeft in de rapporten van de gehoren daarom ten onrechte grond gezien voor het oordeel dat aan het besluit van 15 juni 2017 een motiveringsgebrek kleeft. De grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 8 januari 2018 in zaak nr. NL17.3907;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Fernandez
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2018
753.