In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een Ziektewet-uitkering aan eiser, die een overeenkomst van opdracht had met [B.V.]. Eiser had op 16 januari 2018 een schriftelijke overeenkomst getekend en is op 27 januari 2018 ziek uitgevallen na een verkeersongeval. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag van eiser om een ZW-uitkering afgewezen, omdat hij niet als werknemer in de zin van de Ziektewet kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen eiser en [B.V.] niet voldeed aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst, met name omdat het bestanddeel loon niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen gezagsverhouding was en dat de overeenkomst niet als een privaatrechtelijke dienstbetrekking kon worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen van de weigering van de ZW-uitkering. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.