ECLI:NL:RBDHA:2021:8118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiseres. Eiseres had medische en arbeidskundige gronden aangevoerd tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten. Eiseres had eerder al meerdere keren een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze aanvragen waren afgewezen op basis van de vaststelling dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende onderzoek had gedaan en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering niet werd teruggedraaid, maar dat de rechtbank wel oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit niet voldoende was. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn toegewezen aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 19 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 9 juli 2019 afgewezen.
In het besluit van 16 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op 25 juni 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat ging er aan vooraf?
1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster. Zij heeft zich op 16 september 2011 ziek gemeld in verband met rug- en bekkenklachten gerelateerd aan zwangerschap. In het besluit van 10 juni 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is gehandhaafd in het besluit op bezwaar. Het hiertegen door eiseres ingediende beroep is in de uitspraak van 28 april 2015 door deze rechtbank ongegrond verklaard.
1.2
Eiseres heeft op 6 oktober 2017 bij verweerder gemeld dat haar lichamelijke klachten zijn toegenomen. In het besluit van 14 december 2017 heeft verweerder eiseres een WIA-uitkering geweigerd, omdat er geen aanwijzingen zijn voor verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres in oktober 2017 uit dezelfde ziekteoorzaak. Dit besluit is gehandhaafd in het besluit op bezwaar. Het hiertegen door eiseres ingediende beroep is in de uitspraak van 11 juni 2019 door deze rechtbank ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 11 november 2020 bevestigd.
Besluitvorming
1.3
Eiseres heeft op 11 maart 2019 bij verweerder gemeld dat haar klachten sinds het voorjaar van 2018 zijn toegenomen. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2.1
In het besluit op bezwaar van 1 juli 2020 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 28 mei 2020 en de arbeidsdeskundige b&b van 11 juni 2020.
2.2
Op 15 juli 2020 heeft de verzekeringsarts b&b een tweede rapport uitgebracht. Verweerder heeft dit rapport aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. In het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 1 juli 2020 herzien en bepaald dat eiseres per 9 juli 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Wat vindt eiseres
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd op haar bezwaargronden is ingegaan. Eiseres acht het onzorgvuldig dat tijdens de hoorzitting in bezwaar geen verzekeringsarts aanwezig was. Eiseres is na de verzekeringsgeneeskundige beoordeling in het voorjaar van 2018 tot en met 9 juli 2019 toegenomen arbeidsongeschikt. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn onvoldoende beperkingen aangenomen. Uit de in bezwaar ingebrachte medische informatie volgt dat eiseres steeds over haar grenzen gaat. Dit geeft aanleiding tot een urenbeperking op preventieve basis om dreigende overbelasting te voorkomen. Voorts heeft eiseres last van slaapproblematiek. Verweerder heeft verder onvoldoende rekening gehouden met de terugval in depressie. Uit de brief van GZ-psycholoog R.J.D.M. Selker volgt dat de psychische klachten van eiseres samen lijken te hangen met de toegenomen pijnklachten. Ten onrechte zijn dezelfde beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren opgenomen als in de FML van 15 mei 2014. Ook voor de lichamelijke klachten zijn onvoldoende beperkingen aangenomen, gelet op de medische informatie van Spine & Joint Centre en oefentherapeut Cesar Y.M. Looman van 10 januari 2018. De toename in klachten volgt eveneens uit de geadviseerde medicatie en de brief van de oefentherapeut Cesar van 19 maart 2019. De verzekeringsartsen hebben ten onrechte gesteld dat de rug-, arm-, schouder-, nek- en knieklachten niet kunnen worden meegenomen. Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat zelfs wanneer onwaarschijnlijk is dat dezelfde oorzaak tot de toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft geleid, een zelfde oorzaak nog niet onaannemelijk is. Eiseres verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat de geschiktheid van de functies door de arbeidsdeskundige b&b niet (voldoende) dragend is onderbouwd. Deze beroepsgronden zal de rechtbank hieronder, bij de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit, nader weergeven.
Toetsingskader
4. Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat voor degene die aan het einde van de in artikel 54 van de Wet WIA bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, maar die geen recht had op toekenning van een WGA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, alsnog recht op uitkering ontstaat, indien hij binnen vijf jaar na het bereiken van de wachttijd wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
Medische beoordeling
6.1
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op 9 juli 2019 psychisch en lichamelijk onderzocht. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts kennis genomen van de aanwezige gegevens in het dossier en de opgevraagde medische informatie van huisarts M.J.M.B. Gerritsen en systeemtherapeut J.C. van Es van 25 februari 2019. De primaire verzekeringsarts heeft van zijn bevindingen op 6 september 2019 een rapport opgesteld. De primaire verzekeringsarts overweegt hierin dat alleen de oorspronkelijke klachten kunnen worden meegewogen in het kader van deze zogenoemde Amber-beoordeling. Dit zijn de chronische pijnklachten aan de rug en bekken en de hieraan gerelateerde verminderde psychische en energetische belastbaarheid. De armklachten en de klachten gerelateerd aan de recente buikwandoperatie kunnen daarom niet worden meegewogen. Voor de chronische pijn- en vermoeidheidsklachten kan medisch objectief niet volledig worden meegegaan met de ernst van de ervaren klachten. Er is onvoldoende verklaring voor de claim dat eiseres zoveel problemen heeft met zitten, staan en lopen. De claim van eiseres dat zij vanaf het voorjaar van 2018 toegenomen psychische klachten heeft, kan niet nader geobjectiveerd worden, mede gelet op het feit dat eiseres op 16 mei 2018 onderzocht is door een verzekeringsarts b&b in het kader van de melding van eiseres in 2017. De primaire verzekeringsarts kan zich vinden in de beperkingen die zijn neergelegd in de FML van 29 november 2017.
6.2
De verzekeringsarts b&b heeft op 28 mei 2020 en 15 juli 2020 een rapport uitgebracht. Deze rapporten zijn gebaseerd op dossierstudie en de medische informatie van GZ-psycholoog R.J.D.M. Selker van 26 september 2019 en Spine & Joint Centre van 14 februari 2020. De verzekeringsarts b&b onderschrijft de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. Daartoe overweegt de verzekeringsarts b&b dat de primaire verzekeringsarts voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd. De meeste in bezwaar ingebrachte medische stukken waren al bekend. De nieuwe medische stukken geven geen nieuwe medische feiten weer. Eiseres heeft behandelingen voor haar pijnklachten gevolgd, zonder resultaat. Dit leidt niet tot een andere inschatting van de belastbaarheid. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat de claim van toename van klachten, voortvloeiend uit de ziekteoorzaken waarvoor al eens eerder een WIA-beoordeling heeft plaatsgevonden, niet kan worden onderbouwd.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres onderzocht, dossieronderzoek verricht en de opgevraagde medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en kennis genomen van alle medische gegevens, waaronder de bevindingen van het medisch onderzoek van de primaire verzekeringsarts en de in bezwaar ingebrachte medische informatie. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding het onderzoek door de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig te achten. Het is vaste rechtspraak dat de enkele omstandigheid dat medisch onderzoek in de bezwaarfase achterwege is gebleven, niet betekent dat reeds om die reden het medisch onderzoek onzorgvuldig moet worden geacht. [1] Of een dergelijk onderzoek nodig is, is ter beoordeling van de verzekeringsarts b&b. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b in dit geval niet had mogen afzien van een eigen medisch onderzoek. De rapporten van de verzekeringsarts b&b geven er blijk van dat alle klachten van eiseres betrokken zijn in de beoordeling. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien.
7.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om de conclusie van de verzekeringsarts b&b in twijfel te trekken. Er zijn diverse beperkingen voor de klachten van eiseres aan de orde geacht zoals tevens in de FML van 29 november 2017 opgenomen. Verdergaande beperkingen, waaronder een urenbeperking, heeft de verzekeringsarts b&b op basis van medisch objectiveerbare klachten niet kunnen vaststellen. De gestelde toegenomen psychische klachten kunnen niet nader geobjectiveerd worden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de rug- en bekkenklachten medisch te objectiveren zijn gelet op het onderzoek uit 2014. Voor de overige lichamelijke klachten, die mogelijk zijn terug te voeren op het chronisch pijnsyndroom, bestaat geen duidelijk medisch substraat. Een toename van deze klachten is daarom dan ook niet medisch objectiveerbaar. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen.
7.3
Eiseres wordt niet gevolgd in haar standpunt dat vaste rechtspraak er toe moet leiden dat zij het voordeel van de twijfel moet krijgen bij de vraag of haar beperkingen zijn toegenomen uit dezelfde oorzaak en dat de bewijslast dat dit niet het geval is bij verweerder moet liggen. De door eiseres genoemde uitspraken zien op de gevallen waarin door verweerder is gesteld dat de toename van arbeidsongeschiktheid niet voortkomt uit dezelfde oorzaak. [2] In het geval van eiseres is dat niet de reden waarom haar aanvraag om een WIA-uitkering is afgewezen. Aan de afwijzing ligt namelijk ten grondslag dat uit de rapporten van de verzekeringsarts b&b niet is gebleken dat haar beperkingen sinds de beoordeling in 2017 zijn toegenomen. Aan de vraag of er sprake is van een toename van de arbeidsongeschiktheid voortkomend uit dezelfde oorzaak als aanwezig ten tijde van deze beoordeling wordt daarom niet toegekomen. De grond van eiseres slaagt niet.
8. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de medische grondslag zoals die uiteindelijk ter zitting nader is onderbouwd, van het bestreden besluit onderschrijft. Dit betekent ook dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
9.1
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies herbeoordeeld. Hij is tot de conclusie gekomen dat deze functies geschikt zijn voor eiseres. Het gaat om de functies secretarieel medewerker (SBC-code 315030), baliemedewerker (service en info) (SBC-code 315150) en boekhouder, loonadministrateur (SBC-code 315040) en de reservefuncties monteur printplaten (SBC-code 267051) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100).
9.2
Eiseres is het niet eens met de arbeidskundige beoordeling. Zij acht de voor haar geduide functies niet geschikt. In de functies is geen sprake van simpel en voorgestructureerd werk. Ook is een persoonlijke invulling vereist. In alle functies is sprake van een signalering op beoordelingspunt 1.9.5. (voorspelbare werksituatie), terwijl eiseres beperkt is op dit punt. De arbeidsdeskundige b&b stelt ten onrechte dat sprake is van routinematig werk gelet op de functieomschrijvingen. Daarnaast worden de functies grotendeels zittend uitgevoerd, terwijl eiseres hiervoor beperkt dient te worden geacht gelet op haar bekkeninstabiliteit.
9.3
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot eiseres vastgestelde medische beperkingen is de rechtbank van oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor eiseres in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. De arbeidsdeskundige b&b heeft met betrekking tot de signaleringen die in de geduide functies vermeld staan een arbeidskundige onderbouwing bij zijn rapport van 11 juni 2020 opgenomen. De arbeidsdeskundige b&b geeft hierin aan dat in de geduide functies sprake is van een voorspelbare werksituatie omdat er niet hoeft te worden ingespeeld op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden/taakinhoud. Tevens wordt er gewerkt conform normen en voorschriften en instructies die bij de functionaris bekend zijn. Het werkprogramma van de dag ligt in grote lijnen vast. Met betrekking tot de beperking van eiseres ten aanzien van zitten volgt uit het Resultaat functiebeoordeling dat er op dit punt in de geduide functies geen kenmerkende belasting is. De arbeidsdeskundige b&b heeft hierover nog opgemerkt dat in de functies de mogelijkheid tot vertreden bestaat. De rechtbank ziet geen aanleiding tot twijfel over de motivering van de arbeidsdeskundige b&b. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de functies dan ook op goede gronden gebruikt voor de schatting.
Conclusie
10. Het voorgaande betekent dat verweerder de aanvraag om een WIA-uitkering van eiseres terecht heeft afgewezen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eerst ter zitting zijn standpunt ten aanzien van de medische beoordeling deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtsgevolgen kunnen gezien hetgeen hiervoor is overwogen in stand worden gelaten.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 voor het verschijnen ter zitting, waarbij 1 punt wordt gewaardeerd op € 748,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.
griffier
rechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4698.
2.Zie de uitspraken van 20 april 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AP0012, 11 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU4808, en 25 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2311.