ECLI:NL:CRVB:2015:4698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
13/6448 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor een uitkering op grond van de Wet WIA na ziekmelding en eerdere besluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er voldoende rekening was gehouden met de medische gegevens, waaronder rapporten van verzekeringsartsen. De appellant stelde dat hij ten onrechte niet was onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat er geen rekening was gehouden met zijn agorafobie. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de enkele omstandigheid dat medisch onderzoek in de bezwaarfase achterwege was gebleven, niet betekent dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen de klachten van de appellant adequaat hadden beoordeeld en dat de appellant geschikt werd geacht voor de voorbeeldfuncties die aan hem waren voorgelegd. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

13/6448 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 oktober 2013, 13/2025 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.B. van Santen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. J.A.H Theunissen, als opvolgend gemachtigde van appellant, nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving laatstelijk een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Met ingang van 9 februari 2010 heeft appellant zich ziek gemeld in verband met lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van die ziekmelding is hem ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.1.1.
Bij besluit van 8 september 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 17 augustus 2010 geen recht meer had op ziekengeld ingevolge de ZW.
1.1.2.
Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 november 2010 niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het tegen dat besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 19 april 2011 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
1.1.3.
Bij besluit van 16 juni 2011 heeft het Uwv het ingediende bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 8 september 2010 herroepen en bepaald dat appellant met ingang van
29 september 2010 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de ZW.
1.1.4.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 23 februari 2012, 11/2409, het tegen het besluit van 16 juni 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
1.1.5.
Partijen hebben in die uitspraak berust. De uitspraak is voor het Uwv wel reden geweest psychiatrisch onderzoek te laten verrichten door de psychiater N.J. de Mooij.
1.1.6.
Op grond van het door De Mooij uitgebrachte psychiatrische rapport van 14 augustus 2012 heeft het Uwv op 24 augustus 2012 beslist dat appellant op 29 september 2010 nog niet geschikt was voor zijn eigen werkzaamheden.
1.2.1.
Op 7 september 2012 heeft appellant het Uwv verzocht hem in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.2.
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 21 februari 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat hij op die dag minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 6 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat er, gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder met name de rapporten van de verzekeringsarts van 8 oktober 2012 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
11 januari en 27 augustus 2013, geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Anders dan appellant heeft gesteld, zijn ook die artsen uitgegaan van een bij appellant bestaande paniekstoornis met agorafobie en hebben zij rekening gehouden met de daaruit voortvloeiende klachten. Beide artsen hebben bij het vormen van hun conclusies kennisgenomen van de zich in het dossier bevindende medische stukken, waaronder het op verzoek van het Uwv in de loop van de hiervoor vermelde procedures op grond van de ZW door de psychiater De Mooij uitgebracht rapport. De rechtbank oordeelt voorts dat de enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf geen medisch onderzoek heeft gedaan volgens vaste rechtspraak van de Raad niet meebrengt dat reeds om die reden zijn onderzoek als onvoldoende zorgvuldig verricht moet worden aangemerkt. Uit het door appellant in beroep overgelegde rapport van zijn behandelend psycholoog bij Pro Persona blijkt dat de behandeling van de paniekstoornis met agorafobie een goed effect heeft gehad. Uitgaande van de bij appellant door het Uwv vastgestelde belastbaarheid is de rechtbank van oordeel dat appellant op de in geding zijnde datum geschikt moet worden geacht voor de voorgehouden voorbeeldfuncties.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd namelijk dat hij ten onrechte niet is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met de bij hem aanwezige agorafobie.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Zoals onder 2 is overwogen heeft de rechtbank de gronden van appellant inhoudend dat hij niet is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met de bij hem bestaande agorafobie uitdrukkelijk in haar oordeelsvorming betrokken. Terecht overweegt de rechtbank dat, gelet op vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 8 oktober 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR5292), de enkele omstandigheid dat medisch onderzoek in de bezwaarfase achterwege is gebleven niet betekent dat reeds om die reden het medisch onderzoek onzorgvuldig moet worden geacht. De rechtbank overweegt voorts terecht dat uit de voorhanden zijnde gedingstukken van verzekeringsgeneeskundige aard uitdrukkelijk blijkt dat beide verzekeringsartsen bij appellant een paniekstoornis met agorafobie aanwezig achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapporten van 11 januari en 27 augustus 2013 kennis genomen van alle zich onder de gedingstukken bevindende medische gegevens, waaronder het expertiserapport van psychiater De Mooij van 14 augustus 2012. Dit expertiserapport heeft uiteindelijk geleid tot ongedaanmaking bij een nieuwe beslissing op bezwaar van een hersteldverklaring van appellant op grond van de ZW met ingang van 29 september 2010 naar aanleiding van zijn ziekmelding van 9 februari 2010. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van die medische gegevens en gelet op de klachten voortvloeiende uit de bij appellant bestaande paniekstoornis met agorafobie de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst van 9 oktober 2012 (FML) onderschreven. Er bestaat, mede gelet op de in het rapport van De Mooij beschreven beperkingen van appellant die zowel zien op augustus/september 2010 als op de datum van dit rapport, geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat ook met de uit de paniekstoornis met agorafobie voortvloeiende klachten bij het opstellen van de FML in voldoende mate rekening is gehouden.
5.2.
Naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep desgevraagd verklaard dat hij bij zijn beoordeling met alle in die informatie vermelde klachten - voor zover relevant voor de hier in geding zijnde datum - rekening heeft gehouden. Deze informatie geeft hem daarom geen reden zijn standpunt te wijzigen.
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 9 oktober 2012 wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 februari 2013 voor de schatting zijn gehandhaafd - gelet op de aan die functies verbonden belastende factoren en op zijn gegeven uitvoerige toelichting alsmede in aanmerking genomen de door de arbeidsdeskundige op 25 oktober 2012 al gegeven toelichting - in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade geen plaats.
8.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) N. van Rooijen

NK