ECLI:NL:RBDHA:2021:8099
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van een vaste aanstelling in het ambtenarenrecht en de toepassing van de ketenregeling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de beëindiging van een tijdelijke aanstelling. Eiseres, die sinds 2014 via een uitzendbureau en tijdelijke dienstverbanden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) werkzaam was, betwistte de beslissing van de minister dat haar tijdelijke aanstelling per 1 januari 2020 van rechtswege eindigde. Eiseres stelde dat zij recht had op een vaste aanstelling op basis van de ketenregeling in het ARAR, omdat zij meer dan drie jaar onder het gezag van de minister had gewerkt.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij dezelfde werkzaamheden had verricht in de verschillende functies die zij had bekleed. De rechtbank wees erop dat de functie Medewerker Behandelen en Ontwikkelen (MBO) wezenlijk verschilde van de functie Medewerker Verwerken en Behandelen (MVB), zowel in verantwoordelijkheden als in vereiste vaardigheden. Eiseres had geen bewijs geleverd dat de toezeggingen van haar leidinggevende, die haar had aangesteld, daadwerkelijk waren gedaan en dat er een intentie was om haar een vast dienstverband aan te bieden.
De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gesteld dat er geen vaste aanstelling was ontstaan en dat de tijdelijke aanstelling van eiseres op de juiste wijze was beëindigd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om hun rechten tijdig te claimen en de voorwaarden waaronder een vaste aanstelling kan ontstaan volgens het ARAR.