ECLI:NL:RBDHA:2021:8099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een vaste aanstelling in het ambtenarenrecht en de toepassing van de ketenregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de beëindiging van een tijdelijke aanstelling. Eiseres, die sinds 2014 via een uitzendbureau en tijdelijke dienstverbanden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) werkzaam was, betwistte de beslissing van de minister dat haar tijdelijke aanstelling per 1 januari 2020 van rechtswege eindigde. Eiseres stelde dat zij recht had op een vaste aanstelling op basis van de ketenregeling in het ARAR, omdat zij meer dan drie jaar onder het gezag van de minister had gewerkt.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij dezelfde werkzaamheden had verricht in de verschillende functies die zij had bekleed. De rechtbank wees erop dat de functie Medewerker Behandelen en Ontwikkelen (MBO) wezenlijk verschilde van de functie Medewerker Verwerken en Behandelen (MVB), zowel in verantwoordelijkheden als in vereiste vaardigheden. Eiseres had geen bewijs geleverd dat de toezeggingen van haar leidinggevende, die haar had aangesteld, daadwerkelijk waren gedaan en dat er een intentie was om haar een vast dienstverband aan te bieden.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gesteld dat er geen vaste aanstelling was ontstaan en dat de tijdelijke aanstelling van eiseres op de juiste wijze was beëindigd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om hun rechten tijdig te claimen en de voorwaarden waaronder een vaste aanstelling kan ontstaan volgens het ARAR.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W.H. Buiting)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. I.G.L. van de Beek).

Procesverloop

Bij brief van 22 oktober 2019 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar tijdelijke aanstelling met ingang van 1 januari 2020 van rechtswege eindigt.
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een beeldverbinding (Skype) op 21 juli 2021. Hieraan hebben deelgenomen eiseres en haar gemachtigde,
P.W. Martens (hierna te noemen: M) van eiseres, de gemachtigde van verweerder en
[A] van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Partijen verschillen van mening of eiseres van rechtswege een vaste aanstelling heeft gekregen, nu eiseres eerst via een uitzendbureau en aansluitend via een tijdelijk dienstverband al meer dan drie jaar werkzaamheden onder het gezagsbereik van verweerder heeft verricht.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
2.1.
Eiseres is van april 2014 tot 1 januari 2017 via een uitzendbureau (Start People) werkzaam geweest bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van het Ministerie van Economische Zaken, in de functie van Medewerker Verwerken en Behandelen (hierna: MVB), salarisschaal 8.
2.2.
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft verweerder eiseres op grond van artikel 6, tweede lid, onder c, van het ARAR [1] (op de grond ‘tijdelijk beroep op de arbeidsmarkt’) met ingang van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 in tijdelijke dienst aangesteld in de functie Medewerker Behandelen en Ontwikkelen (hierna: MBO), salarisschaal 9.
2.3.
Op 28 november 2017 is aan eiseres met ingang van 1 januari 2018 tot
31 december 2019 op grond van artikel 6, tweede lid, onder f, van het ARAR – op de grond ‘een andere reden’, te weten overgang naar Invest-NL – een tijdelijke aanstelling verleend voor de functie MBO, salarisschaal 9.
Wat stellen verweerder en eiseres?
3. Verweerder stelt dat geen vast dienstverband op grond van artikel 6, zesde en zevende lid, van het ARAR is ontstaan, nu de functie MBO een wezenlijk andere functie is dan de functie MVB.
4. Eiseres stelt dat zij altijd dezelfde werkzaamheden voor verweerder heeft verricht, op een schaal 9-niveau, waardoor de keten van contracten niet is verbroken met de aanstelling van 1 januari 2017. Dat de functienaam in de loop van de tijd is gewijzigd, neemt niet weg dat het takenpakket ongewijzigd is gebleven. Op grond van artikel 6, zesde en zevende lid, van het ARAR is van rechtswege een vaste aanstelling ontstaan. Verweerder heeft geen nader onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie waarin eiseres heeft gewerkt en is in strijd met het vertrouwensbeginsel voorbij gegaan aan toezeggingen en gewekte verwachtingen. Aan eiseres is als functievolger bij de privatisering van Invest-NL geen gelijkwaardige functie aangeboden. Ook heeft verweerder in tegenstelling tot gedane toezegging niet meegewerkt aan het treffen van een minnelijke schikking.
Wat zijn de regels?
5.1.
Een mededeling dat een tijdelijk dienstverband eindigt wordt overeenkomstig vaste jurisprudentie [2] opgevat als een besluit tot niet verlengen van het dienstverband dan wel als weigering het dienstverband om te zetten in een vast dienstverband.
Volgens vaste jurisprudentie [3] brengt de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld mee dat het bestuursorgaan die aanstelling na afloop van de gestelde termijn niet hoeft te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. Wel geldt daarbij de voorwaarde dat het bestuursorgaan met het besluit om de aanstelling niet voort te zetten niet in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht.
5.2.
Op grond van artikel 6, zesde lid, van het ARAR geldt de aanstelling in tijdelijke dienst als een aanstelling in vaste dienst vanaf de dag waarop:
a. door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;
b. meer dan drie door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden.
Op grond van artikel 6, zevende lid van het ARAR, is het zesde lid van overeenkomstige toepassing, indien de ambtenaar voorafgaande aan een door Onze Minister verleende aanstelling in tijdelijke dienst dan wel tussen twee door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst binnen zijn gezagsbereik op een andere titel dan een aanstelling dezelfde werkzaamheden heeft verricht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet van rechtswege een vaste aanstelling is ontstaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij ook in de periode voor 1 januari 2017 feitelijk dezelfde werkzaamheden heeft verricht als in de functie MBO na deze datum. Eiseres onderbouwt haar stelling enkel met een verklaring van M, haar toenmalige leidinggevende, maar deze verklaring kan niet zonder meer als objectief worden aangemerkt gelet op de verschillende rollen die M in het proces heeft gehad – leidinggevende van eiseres, gemachtigde van eiseres in de bezwaarprocedure en thans zakenpartner in een bedrijf (dat op het internet gepresenteerd wordt als een bedrijf van M en eiseres).
Daarentegen heeft verweerder met stukken onderbouwd dat eiseres per 1 januari 2017 in een andere functie – met een andere naam en een hogere salarisschaal – is aangesteld dan de functie die zij via het uitzendbureau verrichtte, en dat gelet op de vergelijking van de functieprofielen MVB en MBO geen sprake is van ‘dezelfde werkzaamheden’ in de hele ketenperiode [4] als bedoeld in artikel 6, zesde en zevende lid, van het ARAR. Er is bij de functie MBO sprake van een andere inhoud, andere gevraagde vaardigheden en andere verantwoordelijkheden, dan bij de functie MVB. Zo komen de competenties uit het kernprofiel MBO oordeelsvorming, integriteit, plannen-en-organiseren, en motiveren niet voor in het kernprofiel MVB en is voor de functie MBO een ander werk- en denkniveau vereist dan voor de functie MVB.
6.2.
Indien eiseres van mening was dat zij op grond van ongewijzigde werkzaamheden, dan wel op grond van een toezegging van een daartoe bevoegd gezag, als bedoeld in de jurisprudentie [5] over het vertrouwensbeginsel, een vaste aanstelling moest krijgen, had eiseres tegen de (ingangsdatum van de) tijdelijke aanstellingen een rechtsmiddel kunnen instellen. Eiseres heeft dit niet gedaan en heeft dus bij haar laatste (tweede) tijdelijke aanstelling geaccepteerd dat zij een nieuwe aanstelling voor bepaalde tijd heeft ontvangen, die tot 1 januari 2020 liep. Omdat met de tweede tijdelijke aanstelling de periode van 36 maanden bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van het ARAR, (vanaf 1 januari 2017) niet is overschreden, stelt verweerder terecht dat eiseres ten tijde van de brief van 22 oktober 2019 een tijdelijke aanstelling had, die van rechtswege is geëindigd na 31 december 2019.
6.3.
De stelling van M dat het verlenen van een vaste aanstelling altijd de intentie van het bevoegde gezag is geweest, is met geen bewijs onderbouwd en strookt niet met het feit dat M de tweede tijdelijke aanstelling heeft verleend. Ook heeft hij in de hoorzitting op bezwaar verklaard dat in 2017 geen bereidheid was om aan eiseres een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden. Dat die bereidheid (zijdens het daartoe bevoegde gezag) wel in 2018 en/of 2019 zou hebben bestaan, blijkt niet uit de overgelegde stukken. Gezien het voorgaande is niet aannemelijk gemaakt dat van een bevoegd gedane toezegging, als bedoeld in de voornoemde jurisprudentie, dat aan eiseres een vast dienstverband zal worden verleend, sprake is.
6.4.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over het niet nagekomen van werkafspraken en het niet treffen van een minnelijke schikking, valt buiten de omvang van het geding en behoeft daarom geen bespreking. Dit geldt ook met betrekking tot de stelling dat aan eiseres als functievolger bij de privatisering van Invest-NL geen gelijkwaardige functie is aangeboden. Overigens blijkt uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar en het verweerschrift dat zijdens verweerder wel een poging is gedaan om aan eiseres andere functies aan te bieden, maar dat eiseres niet daarop is ingegaan. De enkele ontkenning door eiseres is onvoldoende voor een ander oordeel.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestond geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Het ARAR is vervallen per 1 januari 2020. Ingevolge artikel 16 van de Ambtenarenwet 2017 (in werking getreden met ingang van 1 januari 2017) is in deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:479 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2021:479).
3.Bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:2273 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2018:2273).
4.Zie ECLI:NL:CRVB:2018:2273 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2018:2273) r.o. 4.4.2.
5.ECLI:NL:CRVB:2019:4351 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2019:4351).