ECLI:NL:RBDHA:2021:8047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
NL21.7839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Somalische vrouw, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat er sprake was van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Frankrijk en dat haar zus, die in Nederland verblijft, een belangrijke rol speelde in haar situatie.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 juli 2021 in Breda, waar eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de autoriteiten van Frankrijk verantwoordelijk waren voor de asielaanvraag en dat er geen reden was om aan te nemen dat de opvangvoorzieningen in Frankrijk niet adequaat waren. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd om haar claims over de opvang in Frankrijk te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de aanwezigheid van haar zus in Nederland geen aanleiding gaf om de asielaanvraag aan zich te trekken, aangezien deze zus geen gezinslid was in de zin van de Dublinverordening.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. Schouw, met mr. A.S. Hamans als griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen een week na bekendmaking hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.7839

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2021 op zitting behandeld in Breda. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M.Y. Abdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te bezitten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Frankrijk verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres op grond van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Daarbij wijst verweerder erop dat de autoriteiten van Frankrijk het verzoek om eiseres terug te nemen hebben geaccordeerd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening omdat er sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Frankrijk en omdat haar zus, tevens pleegmoeder, in Nederland verblijft.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ten aanzien van Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816). Dit brengt met zich dat ervan uit moet worden gegaan dat de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Frankrijk adequaat zijn. Dit is slechts anders wanneer eiseres aannemelijk kan maken dat er sprake is van structurele tekortkomingen. Hier is zij echter niet in geslaagd.
5. Eiseres heeft gesteld dat zij door de Franse autoriteiten op straat is gezet toen zij drie maanden zwanger was. Deze stelling is echter op geen enkele manier onderbouwd. Eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 juli 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:7606) waarin volgens haar een vergelijkbaar geval speelde. In dat geval was echter wel met stukken aannemelijk gemaakt dat de vreemdeling in Frankrijk met haar kind op straat terecht was gekomen. Bovendien kan uit een enkel geval niet worden afgeleid dat er sprake is van structurele tekortkomingen. Verder heeft eiseres gewezen op het rapport ‘Country Report: France. 2020 Update’ van 18 maart 2021 van AIDA. Dit is echter slechts een actualisering die geen ander beeld geeft ten opzichte van het vorige rapport, dat door de Afdeling is meegewogen in bovengenoemde uitspraak.
6. Niet in geschil is dat de in Nederland verblijvende gestelde zus en tevens pleegmoeder van eiseres geen gezinslid is in de zin van artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening, zodat artikel 9 van de Dublinverordening geen aanleiding kan zijn om eiseres niet over te dragen. Evenmin is in geschil dat er geen sprake is van afhankelijkheid zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening.
7. Verweerder heeft verder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening vanwege de aanwezigheid in Nederland van de gestelde zus en tevens pleegmoeder van eiseres. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, kan in dit kader wel degelijk van belang zijn dat volgens eiseres een eerdere mvv-procedure door toedoen van verweerder niet goed is afgelopen. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het geheel aan verweerder te wijten is dat de eerdere mvv-procedure niet succesvol is geweest. Gebleken is namelijk dat eiseres er zelf voor heeft gekozen om niet in Khartoum te blijven voor een identificerend gehoor op de ambassade, maar om naar Saoedi-Arabië te gaan, en dat zij zelf de aanvraag heeft ingetrokken. Dit blijkt uit de verklaringen van eiseres ter zitting en uit de door haar in beroep overgelegde stukken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.