Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.HOLLAND GAAS B.V.,
HOLLAND SCHERMING B.V.,
mr. Dijkstra voornoemd en mr. B.B. van der Wansem, advocaat te Amsterdam, met bijstand van ir. B. van Trier en ir. F. Geurts, octrooigemachtigden. Voor Ventiguard is de zaak inhoudelijk behandeld door mr. W.A. Hoyng, advocaat te Amsterdam.
1.De procedure
- de beschikking van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 28 januari 2020, waarbij Holland Gaas c.s. verlof is verleend om Ventiguard te dagvaarden in de versnelde bodemprocedure in octrooizaken;
- de dagvaarding van 5 februari 2020, met producties EP01 tot en met EP22;
- de conclusie van antwoord van 14 oktober 2020, met producties GP01 tot en met GP08;
- de akte houdende reactie op het nietigheidsverweer van Ventiguard tevens vermindering van eis van Holland Gaas c.s. van 9 december 2020, met producties EP23 tot en met EP28;
- de akte houdende overlegging nadere producties van Holland Gaas c.s. van
- de akte overlegging nadere producties van Ventiguard van 20 januari 2021, met producties GP09 tot en met GP19;
- de brief van Ventiguard aan de rechtbank van 16 februari 2021, waarin zij aandacht vraagt voor het bezwaar dat zij in de door haar nog te nemen (en bij de brief gevoegde) akte overlegging reactieve nadere producties zal maken tegen het in het geding brengen door Holland Gaas c.s. van de producties EP29 tot en met EP31 en waarin zij de rechtbank verzoekt in ieder geval op het bezwaar tegen productie EP31 vóór de mondelinge behandeling van de zaak te beslissen;
- de akte houdende overlegging reactieve nadere producties tevens reactie op het bezwaar van Ventiguard tegen het overleggen van producties EP29-EP31 van Holland Gaas c.s. van 19 februari 2021, met producties EP32 tot en met EP36;
- de akte overlegging reactieve nadere producties van Ventiguard van 19 februari 2021, met producties GP20 tot en met GP25 en met als bijlage een proceskostenoverzicht;
- het e-mailbericht aan partijen namens de rechtbank van 4 maart 2021, inhoudende dat productie EP31 wordt geweigerd wegens strijd met een goede procesorde en dat op het bezwaar tegen het in het geding brengen van de producties EP29 en EP30 in een later stadium (mogelijk pas bij vonnis) zal worden beslist;
- de brief van Holland Gaas c.s. van 5 maart 2021, met daarbij de akte houdende overlegging tussentijds proceskostenoverzicht, met productie EP37;
- het e-mailbericht van Holland Gaas c.s. van 16 maart 2021, met als bijlage een aanvulling op productie EP37 (proceskostenoverzicht);
- het e-mailbericht van Ventiguard van 16 maart 2021, met als bijlage een aanvullend proceskostenoverzicht;
- de schriftelijke pleitaantekeningen van Holland Gaas c.s. van 17 maart 2021;
- de pleitnotities van Ventiguard van 17 maart 2021;
- de reactie van Ventiguard op de schriftelijke pleitaantekeningen van Holland Gaas c.s. van 18 maart 2021.
2.De feiten
12 april 1988. Zij is een zusterbedrijf van Holland Gaas en levert scherminstallaties aan de glastuinbouwsector, tuincentra en de utiliteitsbouw. Holland Gaas en Holland Scherming houden beide octrooien en hebben deze aan elkaar in licentie gegeven.
Werkwijze voor het vervaardigen van een scherm voor een tuinbouwkas alsmede tuinbouwkas voorzien van een scherm. NL720 is op 9 juni 1999 verleend op een aanvraag van 8 december 1997. NL720 is geëxpireerd op 7 december 2017.
Doekconstructie. NL546 is op 14 september 2000 verleend op een aanvraag van 12 maart 1999. NL546 is geëxpireerd op 11 maart 2019.
Geleidingsinrichting voor het geleiden van luchtdoorlatend insectengaas tijdens het in- en uitvouwen van het insectengaas. NL745 is op 13 mei 2013 verleend op een aanvraag van 8 november 2011.
Greenhouse with netting system. NL156 is op 1 februari 2017 verleend op een aanvraag van 10 juli 2015.
3.Het geschil
- inbreuk op NL546;
- indirecte inbreuk op conclusie 1 van NL156;
- inbreuk op auteursrechten van Holland Gaas c.s.;
- het verrichten van oneerlijke handelspraktijken.
4.De beoordeling
NL745
dat de geleidingsinrichting ten minste een tweetal langwerpige elementen omvat die T-vormig met elkaar zijn verbonden.
dat de geleidingsinrichting ten minste een tweetal langwerpige elementen omvat die T-vormig met elkaar zijn verbondenuit conclusies 1 en 13 moet derhalve worden vastgesteld hoe de gemiddelde vakman dit na raadpleging van de beschrijving en de tekeningen van NL745 zal begrijpen.
ten minste een tweetal langwerpige elementen die T-vormig met elkaar zijn verbondenop pagina 5, regel 25 tot en met 29, verwezen naar figuur 2a van NL745:
dat de geleidingsinrichting ten minste een tweetal langwerpige elementen omvat die T-vormig met elkaar zijn verbondenin conclusies 1 en 13 zo moet worden uitgelegd dat in ongeveer het midden van het eerste langwerpige element een uiteinde van het tweede langwerpige element is bevestigd en derhalve dat T-vormig ziet op de positie die de langwerpige elementen als geheel gezien ten opzichte van elkaar innemen, en niet uitsluitend op de verbinding tussen de elementen.
dat de geleidingsinrichting ten minste een tweetal langwerpige elementen omvat die T-vormig met elkaar zijn verbonden. Bij die uitleg zou elk van de eerste langwerpige elementen (1/2 x 250) 125 centimeter lang zijn. De uiteinden van ieder van de ‘tweede’ elementen die met het eerste langwerpige element zijn verbonden, zouden dan bevestigd zijn op 4 centimeter vanaf de ene kant van het eerste langwerpige element en op 121 centimeter vanaf de andere kant van het eerste langwerpige element. Ook dan zijn die elementen niet in ongeveer het midden van het eerste langwerpige element bevestigd en zijn deze elementen dus niet T-vormig met elkaar verbonden in de zin van conclusies 1 en 13 van NL745.
dat de geleidingsinrichting ten minste een tweetal langwerpige elementen omvat die T-vormig met elkaar zijn verbonden, is geen sprake van inbreuk op conclusies 1 en 13 van NL745. Aldus is evenmin sprake van inbreuk op de van conclusie 1 afhankelijke conclusies 2, 3, 4, 7, 8, 10, 11 en 12 en de van conclusie 13 afhankelijke conclusie 14. De op NL745 gegronde vorderingen van Holland Gaas c.s. zullen dan ook worden afgewezen.
3 maart 2016 (“de afspraak officieel maken”), kan er in deze procedure (waarin Huisman geen partij is) niet zonder meer van worden uitgegaan dat overeengekomen is dat die licentie in maart 2018 eindigde. Gesteld noch gebleken is ook dat tussen Holland Gaas en Huisman over het eindigen van de overeenkomst contact is geweest. Als Holland Gaas c.s. er zelf van uit ging dat de licentie in maart 2018 eindigde, had het in de lijn der verwachting gelegen dat zij contact had gezocht met Huisman over die beëindiging. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat Huisman en in het verlengde daarvan Ventiguard, zich ervan bewust was of moest zijn dat die overeenkomst in maart 2018 was geëindigd. Dat Ventiguard er vanuit ging dat Huisman nog wel over rechten op NL156 beschikte en dat zij daarvan gebruik kon maken, blijkt ook uit de onder 2.17 weergegeven mededeling op haar website - daargelaten of deze juist is - dat zij onder meer producten, ontwerpen en patenten van Huisman had overgenomen. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat ten tijde van de onder 2.16 bedoelde verkoop niet was voldaan aan het vereiste dat Ventiguard wist of behoorde te weten dat haar handelingen inbreuk maakten. Dat Ventiguard na de sommatie van 5 juni 2018 - waarin Holland Gaas zich op het standpunt stelde dat de licentie was verlopen - nog voorbehouden handelingen heeft verricht, heeft Holland Gaas onvoldoende onderbouwd gesteld. Zoals hiervoor onder 4.20 is overwogen, betreft de afbeelding op de website in 2020 een ander - niet inbreukmakend - ontwerp. Al op grond van het voorgaande moet de vordering tot schadevergoeding op grond van NL156 van Holland Gaas worden afgewezen. De hiervoor omschreven omstandigheden brengen voorts mee dat de rechtbank geen aanleiding ziet om Ventiguard te veroordelen tot winstafdracht overeenkomstig artikel 70 lid 5 ROW.
€ 134.785,96) € 128.046,66. Nu dit bedrag valt binnen het maximale indicatietarief voor een complexe octrooizaak van € 150.000,-, zal het als redelijke en evenredige proceskosten worden toegewezen. Dat Ventiguard een lager uurtarief heeft afgesproken met haar advocaat in geval van verlies van de zaak, maakt niet dat de (bij winst) gevorderde (totale) kosten niet als redelijk en evenredig zijn aan te merken.