Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [1970] en heeft de Armeense nationaliteit. Zij verblijft sinds 2 september 2001 in Nederland.
Vrijstelling griffierecht
2. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Gelet op de door eiseres overgelegde verklaring is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat zij het griffierecht niet kan betalen en dat het niet betalen van het griffierecht in dit geval verschoonbaar is. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht daarom toe.
De uitspraak van 7 februari 2020 (zittingsplaats ’s-Hertogenbosch)
3. In de uitspraak van 7 februari 2020, waarin het beroep van eiseres gegrond is verklaard, heeft verweerder de opdracht gekregen zich er nader van te vergewissen of de fysieke overdracht van eiseres aan de [kliniek] feitelijk mogelijk is. Verweerder dient in dat licht concreet inzicht te geven waarom de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) in de periode van 9 april 2013 tot 17 oktober 2016 de uitzetting van eiseres niet heeft geregeld. Na de eerste aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek heeft de DT&V namelijk ruim drie jaar de tijd gehad om de fysieke overdracht van eiseres te regelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat de DT&V door toedoen of nalaten van eiseres er niet aan toe is gekomen om de overdracht te regelen.
4. Nu verweerder niet in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van 7 februari 2020 staat deze in rechte vast. Tussen partijen is in deze procedure in geschil of verweerder op afdoende wijze uitvoering heeft gegeven aan deze uitspraak. De rechtbank bespreekt dit geschilpunt aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden.
De standpunten van partijen
5. Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht in de uitspraak van 7 februari 2020. Verweerder blijft namelijk wijzen op de zelfstandige vertrekplicht van eiseres. Verder bevat de notitie van de DT&V van 13 juli 2020 geen nieuwe informatie. Uit de notitie blijkt niet dat de DT&V na de uitspraak van 7 februari 2020 nog heeft geprobeerd om het vertrek van eiseres te realiseren. De stelling in de notitie van de DT&V dat alle medische uitzettingen tot nu toe goed zijn verlopen en dat daarom bij eiseres ook geen problemen worden verwacht, is onvoldoende. Deze enkele stelling is immers niet toegespitst op de situatie van eiseres en is niet met documenten onderbouwd.
6. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de fysieke overdracht van eiseres wel kan plaatsvinden. De terugkeer naar Armenië vindt plaats in samenwerking met de Armeense ‘Foundation against the Violation of Law (FAVL). De contacten in Armenië zijn goed en tot nu toe zijn alle medische overdrachten op een goede wijze verlopen. Daarnaast volgt uit de vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat de vergewisplicht niet zover strekt dat bij het nemen van het besluit de fysieke overdracht al geregeld en gegarandeerd moet zijn.Tot slot blijkt uit de notitie van de DT&V dat het handelen van eiseres aan de overdracht in de weg heeft gestaan, aldus verweerder.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 7 februari 2020. In de uitspraak van 7 februari 2020 heeft de rechtbank nadrukkelijk stilgestaan bij de vaste rechtspraak van de ABRvS over de vergewisplicht van verweerder in dit soort zaken. De rechtbank verwachtte echter, gelet op de bijzondere omstandigheden, in dit geval méér van verweerder omdat de rechtbank uitging van een vermoeden dat de fysieke overdracht van eiseres niet mogelijk is. Verweerder heeft in dit kader de opdracht gekregen om concreet inzicht te geven waarom de DT&V in de periode van 9 april 2013 tot 17 oktober 2016 de uitzetting van eiseres niet heeft geregeld. Daarbij heeft de rechtbank nadrukkelijk geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat de DT&V door toedoen of nalaten van eiseres er niet aan toe is gekomen om de overdracht regelen. Desondanks blijft verweerder in het bestreden besluit vasthouden aan deze vaste rechtspraak en de handelwijze van eiseres. Verder heeft verweerder ter zitting verklaard dat na de uitspraak van 7 februari 2020 geen contact is opgenomen met de [kliniek]. Verweerder is pas van plan contact op te nemen met de kliniek als eiseres daadwerkelijk wordt overgedragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder nog steeds niet inzichtelijk heeft gemaakt of de fysieke overdracht van eiseres feitelijk mogelijk is. Het vermoeden van de rechtbank in de uitspraak van 7 februari 2020 dat de fysieke overdracht feitelijk niet mogelijk is, wordt evenmin weerlegd met de notitie van de DT&V. Eiseres voert in dit verband namelijk terecht aan dat de notitie feitelijk geen nieuwe informatie bevat. De notitie van de DT&V geeft voornamelijk inzicht in het handelen van eiseres, maar in de uitspraak van 7 februari 2020 is – als gezegd - al een oordeel gegeven over de houding van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit (opnieuw) niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en dus in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden van eiseres komt de rechtbank niet toe.
9. Gegeven de beslissing de in hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
10. Op grond van artikel 8:41a van de Awb moet de bestuursrechter een geschil zoveel mogelijk definitief beslechten. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder heeft reeds de gelegenheid gehad om het motiveringsgebrek dat de rechtbank in de uitspraak van 7 februari 2020 heeft vastgesteld te herstellen. Uit het bestreden besluit en uit het verhandelde ter zitting blijkt niet dat verweerder daartoe bereid is.
11. De rechtbank erkent de essentiële rol van verweerder voor de beoordeling van de aanvraag en dat het in de eerste plaats aan verweerder is om te beoordelen of een uitspraak van de rechtbank leidt tot, in dit geval, verlening van uitstel van vertrek. De rechtbank ziet in dit geval echter aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat, zoals hiervoor al is gebleken, verweerder een eerdere mogelijkheid om zelf het motiveringsgebrek in het besluit te herstellen niet heeft benut. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat deze procedure al erg lang duurt en dat ook in de eerste aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek het beroep gegrond is verklaard. Ten slotte wijst de rechtbank erop dat uit het
Torubarovarrestvolgt dat het recht op een effectief rechtsmiddel van artikel 47 van het EU Handvest met zich brengt dat wanneer de beslisautoriteit niet in overeenstemming handelt met een uitspraak van de bestuursrechter waarbij een besluit is vernietigd en terugverwezen, de bestuursrechter gehouden is om dit in overeenstemming met zijn eerdere uitspraak te wijzigen en zijn beslissing in de plaats te stellen van die van de beslisautoriteit. De rechtbank zal daarom het primaire besluit herroepen en verweerder opdragen om eiseres uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 voor de duur van één jaar met ingang van 17 februari 2021. Ter zitting heeft eiseres namelijk aangegeven dat verlening voor de termijn van één jaar gebruikelijk is en verweerder heeft dit niet betwist.
12. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.068,- (1 punt voor indienen beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
13. Nu de rechtbank het verzoek van eiseres om te worden vrijgesteld van betaling van het griffierecht heeft toegewezen, hoeft verweerder dat niet aan eiseres te vergoeden.