ECLI:NL:RBDHA:2021:7674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan Stichting Trustee Paternotte wegens strijdig gebruik van woning voor prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Trustee Paternotte en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eiseres is opgelegd vanwege het gebruik van een woning in strijd met het bestemmingsplan en de huisvestingsverordening. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 17 september 2019, waarin haar werd opgedragen het strijdige gebruik van de woning te beëindigen. Het bestreden besluit van 27 februari 2020 verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 21 juni 2021 is eiseres niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 17 juli 2019 een inspectie heeft plaatsgevonden waarbij prostitutie in de woning werd geconstateerd. Verweerder heeft daarop een last onder dwangsom opgelegd, die eiseres diende te beëindigen voor 7 oktober 2019, met een dwangsom van € 5.000,- per overtreding.

Eiseres betoogde dat zij geen overtreder was, omdat zij de woning had verhuurd aan een short stay-organisatie en dat er concreet zicht op legalisatie was door een aanvraag voor een omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet op de hoogte kon zijn van het gebruik van de woning voor prostitutie. Bovendien was de aanvraag voor de omgevingsvergunning pas na het bestreden besluit ingediend, waardoor er geen concreet zicht op legalisatie bestond. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had gehandeld en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2834

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

Stichting Trustee Paternotte, te Wassenaar, eiseres

(gemachtigde: mr. V. Kortenbach),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat zij het met het bestemmingsplan en de huisvestingsverordening Den Haag 2019 strijdige gebruik van de woning aan de [weg] [huisnummer] dient te beëindigen en beëindigd te houden.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 21 juni 2021. Eiseres is met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 17 juli 2019 heeft een inspecteur van de Haagse Pandbrigade samen met de politie eenheid Den Haag de woning van eiseres aan de [weg] [huisnummer] gecontroleerd naar aanleiding van een advertentie op de website Kinky.nl. De inspecteur heeft geconstateerd dat in de woning prostitutie plaatsvindt.
2. Verweerder heeft zich in de besluiten op het standpunt gesteld dat de woning in strijd met het bestemmingsplan “ [weg] 30 t/m 216” is gebruikt voor logies en prostitutie. Voor het gebruik voor prostitutie heeft verweerder een waarschuwing gegeven. Voor de logies wordt een last onder dwangsom opgelegd. Deze last houdt in dat eiseres dit gebruik voor 7 oktober 2019 dient te beëindigen en beëindigd te houden. De dwangsom bedraagt € 5.000,- per overtreding. De dwangsom is uit het volgende bedrag opgebouwd:
  • Artikel 1 en 4 in samenhang met artikel 11 van het bestemmingsplan: € 2.500,-;
  • artikel 21 sub a van de Huisvestingswet in samenhang met artikel 5.2 onder b van de Huisvestingsverordening Den Haag: € 2.500,-.
3. Eiseres stelt dat zij geen overtreder is omdat zij de woning heeft verhuurd aan een professionele short stay-organisatie en de huurder de woning heeft gebruikt voor prostitutie en logies. Daarnaast is volgens eiseres sprake van concreet zicht op legalisatie omdat zij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ter legalisering van het strijdig gebruik heeft ingediend, zodat verweerder van handhaving dient af te zien. Eiseres stelt verder dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat meerdere professionele aanbieders van short stay appartementen in Den Haag door verweerder gedoogd worden. Eiseres wijst in dit verband op La Fenetre van Vesteda, de Haagse Toren van Vestia en The Student Hotel The Hague (The Student Hotel). Eiseres stelt ten slotte dat verweerder gehandeld heeft in strijd met het verbod van willekeur. Ook in het kader van deze beroepsgrond voert zij aan dat meerdere grote verhuurders van short stay appartementen in Den Haag door verweerder gedoogd worden.
Overtreder
4. De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie [1] van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt.
4.1.
Eiseres heeft niet dit naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft de woning verhuurd aan een professionele short stay-organisatie en had dus kunnen weten dat deze organisatie de woning zou gaan verhuren voor logies. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres aangemerkt dient te worden als overtreder. Voor zover eiseres betoogt dat zij niet kon weten dat de woning zou worden gebruikt voor prostitutie, overweegt de rechtbank dat verweerder de last onder dwangsom niet heeft opgelegd voor dit gebruik.
Concreet zicht op legalisering
5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.1.
Voor concreet zicht op legalisering door middel van een omgevingsvergunning dient ten tijde van de besluitvorming ten minste een begin te zijn gemaakt met de voor verlening van een omgevingsvergunning vereiste procedure, hetgeen niet mogelijk is zonder een aanvraag. [2] Zoals verder volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is voor de beantwoording van de vraag of concreet zicht bestaat op legalisering het moment van de beslissing op bezwaar beslissend. [3] De aanvraag van eiseres tot het verlenen van een omgevingsvergunning is door verweerder ontvangen op 1 juni 2021. Deze aanvraag dateert derhalve van na het bestreden besluit op bezwaar, zodat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen concreet zicht op legalisering bestond.
Gelijkheidsbeginsel
6. De rechtbank overweegt dat volgens verweerder in het geval van de Haagse Toren en The Student Hotel sprake is van legaal gebruik. Voor de Haagse Toren is bij besluit van 20 maart 2015 een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de bestemming van de betreffende appartementen in logiesfunctie (hotelkamers). Voor The Student Hotel heeft verweerder op 17 mei 2013 een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de betreffende woningen tot een studentenhotel. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat dit geen gelijke gevallen zijn. Verweerder heeft verder toegelicht dat bij La Fenetre onderzoek is gedaan naar het gebruik van woningen voor short stay, dat aan de eigenaar Vesteda een last onder dwangsom is opgelegd en dat vervolgens bij controle is geconstateerd dat het strijdig gebruik beëindigd is. De rechtbank ziet gelet op deze toelichting ook hierin geen aanleiding voor het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Willekeur
7. De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod op willekeur. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat gebruik in strijd met het bestemmingsplan voor de gemeente hoge prioriteit heeft en dat geen sprake is van gedogen van grote verhuurders. In geval van de onderhavige woning is bovendien doortastend opgetreden omdat sprake was van prostitutie. Op grond van het prioriteringsbeleid van de gemeente heeft handhaving in geval van prostitutie meer prioriteit. Eiser heeft zijn stelling dat verweerder grote verhuurders ongemoeid laat niet nader onderbouwd. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen is overwogen onder 6 bovendien volgt dat verweerder wel degelijk optreedt tegen grote verhuurders zoals Vesteda.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ABRvS 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3943.
2.ABRvS 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2343.
3.ABRvS 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2523.