ECLI:NL:RBDHA:2021:7530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/9493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, hebben verzoekers beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 6 juni 2018 werd genomen, verklaarde het bezwaar van verzoekers ongegrond. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 10 januari 2019, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, hebben verzoekers hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze heeft op 8 april 2020 het hoger beroep gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd.

Op 23 december 2020 hebben verzoekers beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. De staatssecretaris heeft op 26 februari 2021 alsnog op het bezwaar beslist, waarna verzoekers hun beroep hebben ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat de staatssecretaris tegemoet is gekomen aan verzoekers door alsnog te beslissen op het bezwaar. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 267,-. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het betaalde griffierecht van € 178,- door de staatssecretaris aan verzoekers moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en openbaar gemaakt op 12 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/9493

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

V-nummer: [Nummer]
[Naam 2], verzoeker
V-nummer: [Nummer 2]
gezamenlijk verzoekers,
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 10 januari 2019 (AWB 18/4875) heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, dit beroep ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
Bij uitspraak van 8 april 2020 (201901092/1/V1) heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard en het besluit van verweerder vernietigd.
Verzoekers hebben op 23 december 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar.
Bij besluit van 26 februari 2021 heeft verweerder alsnog op het bezwaar van verzoekers beslist.
Naar aanleiding hiervan hebben verzoekers het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan verzoekers door alsnog te beslissen op het bezwaar. Tegelijk met de intrekking van het beroep is verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
3. Bij brief van 22 april 2021 heeft verweerder aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 267,-.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te wijken van de wegingsfactor 1, omdat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij beroepen die alleen zien op het niet tijdig nemen van een besluit de wegingsfactor 0,5 wordt gehanteerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:718).
5. Overigens wijst de rechtbank erop dat het in deze zaak betaalde griffierecht van € 178,- door verweerder aan verzoekers moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 267,- (tweehonderdzevenenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, op 12 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.