201708572/1/A3.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de burgemeester een aanvraag van [appellant] om verlening van een exploitatievergunning buiten behandeling gesteld.
Bij brief van 12 september 2017 heeft [appellant] de burgemeester in gebreke gesteld omdat hij niet opnieuw heeft besloten op zijn bezwaar.
[appellant] heeft op 23 oktober 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig door de burgemeester nemen van een besluit op een bezwaar.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 19 februari 2018 aan de orde gesteld.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de burgemeester niet tijdig een nieuw besluit op het door hem gemaakte bezwaar op het besluit van 28 maart 2013 heeft genomen. Na het instellen van het beroep heeft hij zijn verzoek om vaststelling van de hoogte van de door de burgemeester ingevolge artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verbeurde dwangsom ingetrokken omdat de burgemeester heeft toegezegd dat de dwangsom van € 1.260,00 zal worden toegekend. Voorts heeft [appellant] de Afdeling verzocht te bepalen dat de burgemeester uiterlijk op 19 maart 2018 een besluit op bezwaar bekend heeft gemaakt op straffe van een dwangsom.
2. Bij uitspraak van 14 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3300) heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant] gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 23 juli 2015 vernietigd. De Afdeling heeft voorts bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. 3. [appellant] heeft de burgemeester bij brief van 12 september 2017 in gebreke gesteld omdat hij niet tijdig een nieuw besluit op zijn bezwaar heeft genomen. De burgemeester heeft tot op heden geen nieuw besluit op bezwaar genomen. Daardoor staat vast dat de burgemeester de termijn om te besluiten op het bezwaar van [appellant] ruimschoots heeft overschreden.
4. Gelet op het voorgaande en op het feit dat de burgemeester niet binnen twee weken nadat hij in gebreke is gesteld alsnog een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, is het beroep gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
5. De burgemeester dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid en derde lid, van de Awb alsnog een besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen en bekend te maken. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.
De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat het college een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De Afdeling zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.
6. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Bij de berekening van de kosten zal wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor licht (0,5) worden gehanteerd, omdat het hier slechts gaat om de beantwoording van de vraag of de burgemeester tijdig heeft besloten op het bezwaar van [appellant].
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van het college van de burgemeester van de gemeente Utrecht van 28 maart 2013;
III. draagt de burgemeester van de gemeente Utrecht op om uiterlijk op 19 maart 2018 een besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen en bekend te maken;
IV. bepaalt dat de burgemeester van de gemeente Utrecht een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);
V. veroordeelt de burgemeester van de gemeente Utrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 250,50 (zegge: tweehonderdvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de burgemeester van de gemeente Utrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
317-857.