ECLI:NL:RBDHA:2019:742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 4875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in polygame situatie met betrekking tot nareis van kinderen uit eerste huwelijk

In deze zaak hebben eisers, twee kinderen van een referent die asiel heeft verkregen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag werd afgewezen omdat de referent niet had aangetoond dat hij gescheiden was van de moeder van eisers, wat leidde tot een polygame situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent, naast zijn huwelijk met zijn tweede echtgenote, nog steeds gehuwd was met de moeder van eisers. De eisers stelden dat zij een echtscheidingsdocument uit Syrië hadden ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat dit document niet voldoende bewijs bood om aan te tonen dat er geen sprake meer was van een huwelijk.

De rechtbank overwoog dat de belangen van de kinderen niet voldoende waren meegewogen in de besluitvorming van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers deden een beroep op verschillende artikelen van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelde dat de beoordeling van deze artikelen niet kon plaatsvinden in het kader van de nareisprocedure. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had afgezien van een hoorzitting in bezwaar, omdat er geen redelijke twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan op 10 januari 2019 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/4875
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 januari 2019 in de zaak tussen
[naam 1] , eiser 1, en
[naam 2] , eiser 2,
hierna te noemen: eisers
gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 juni 2018 (het bestreden besluit) waarbij de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij hun vader, [naam 3] (referent) is afgewezen.
Verweerder heeft op 6 december 2018 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 december 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is na voorafgaand bericht niet verschenen. Ook waren referent en M. Kurdi (tolk) op zitting aanwezig. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum 1] en eiser 2 op [geboortedatum 2] . Zij hebben beiden de Syrische nationaliteit. Aan referent is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent heeft op 8 juli 2016 onderhavige aanvraag ingediend, mede ten behoeve van zijn tweede echtgenote en twee kinderen uit dit tweede huwelijk. Eisers zijn de zonen van referent, uit zijn eerste huwelijk.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat referent niet heeft aangetoond gescheiden te zijn van de moeder van eisers, zijn eerste echtgenote. Hierdoor is sprake van een polygame situatie. Aan de tweede echtgenote van referent, en de kinderen uit dit huwelijk, is wel een mvv in het kader van nareis verleend. Nu eisers de kinderen zijn van referent en zijn eerste echtgenote komen zij niet in aanmerking voor een mvv.
3. Eisers hebben zich in beroep op het standpunt gesteld dat zij inmiddels het in bezwaar aangekondigde echtscheidingsdocument hebben ontvangen uit Syrië. De echtscheidingsbeschikking van 24 april 2017 is verkregen middels vertegenwoordiging van advocaten. De relatie met hun moeder is al in 2008 verbroken. Sinds 2011 is er mede door de oorlog in Syrië helemaal geen contact meer met hun biologische moeder. Referent heeft hierover tijdens zijn asielprocedure altijd eenduidig verklaard. De belangen van de kinderen zijn niet kenbaar meegenomen in de besluitvorming. Eisers doen een beroep op de artikelen 3, 9 en 10 van het IVRK [1] en de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] . Ook wordt een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM [3] . Ten onrechte heeft verweerder afgezien van een hoorzitting in bezwaar, aldus eisers.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. In artikel 3.16 van het Vb [4] is bepaald dat, zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan een andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, slechts wordt verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren minderjarige kinderen.
6. Blijkens paragraaf C2/4.1 van de Vc [5] komen - indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie - slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen in aanmerking voor de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw [6] . Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).
7. In geschil is of op het moment van de aanvraag sprake was van een polygame situatie in die zin dat referent, naast zijn huwelijk met zijn tweede echtgenote, ook nog gehuwd was met de moeder van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers er niet in geslaagd aan te tonen dat geen sprake meer is van een huwelijk tussen referent en hun moeder. Het volgende is daartoe redengevend.
8. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de echtscheidingsakte die eerst in beroep is ingebracht. Hoewel uit het stuk moet blijken dat referent en zijn eerste echtgenote zich op 13 april 2017 hebben laten vertegenwoordigen bij de rechtbank in Damascus, waarna op 24 april 2017 de echtscheiding zou zijn uitgesproken, wordt in de gronden van bezwaar van 27 juni 2017 gesteld dat de echtscheiding nog bij de rechtbank in Edlib aanhangig zou zijn. Ook zou het contact met de moeder van eisers sinds 2011 geheel verbroken zijn, hetgeen niet te rijmen is met de gegevens uit de echtscheidingsakte dat zij zich beiden hebben laten vertegenwoordigen en dat aan haar een geldbedrag betaald moet worden. De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er geen sprake meer is van een polygame situatie. Reeds gelet op deze contra-indicatie komen eisers niet in aanmerking voor een mvv in het kader van nareis.
9. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM en het IVRK evenmin. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [7] , onder andere uit de uitspraak van 19 oktober 2010 [8] en 23 november 2015 [9] , volgt dat er bij nareis asiel geen ruimte is voor een toets aan artikel 8 van het EVRM. Een beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM dient plaats te vinden in de procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning regulier. Als eisers van mening zijn dat op grond van artikel 8 van het EVRM verblijf moet worden toegestaan, kunnen zij een daartoe strekkende reguliere aanvraag indienen. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit er ook geen blijk van dat verweerder zich, bezien in het licht van artikel 3 van het IVRK, onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van eisers. Verweerder heeft meer gewicht kunnen toekennen aan de belangen van de Nederlandse staat. De artikelen 3, 6 en 20 van het IVRK, voor zover deze bepalingen, gelet op de formulering, al normen bevatten die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar zijn, roepen geen aanspraak in het leven die verder strekt dan artikel 8 van het EVRM. Zoals hiervoor reeds is overwogen, dient die beoordeling plaats te vinden in een procedure omtrent een verblijfsvergunning regulier. De beroepsgrond faalt.
10. Eisers hebben een beroep gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn. Artikel 4, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn geeft lidstaten in geval van een polygame situatie de mogelijkheid de gezinshereniging van minderjarige kinderen van een andere echtgenoot met de gezinshereniger te beperken. Van deze mogelijkheid heeft de wetgever gebruik gemaakt in artikel 3.16 van het Vb. Nu verweerder beleidsvrijheid heeft ten aanzien van toelating van minderjarige kinderen uit polygame huwelijken, het beleid niet kennelijk onredelijk is en het de rechtbank niet is gebleken dat de Gezinsherenigingsrichtlijn onvolledig of onjuist is geïmplementeerd in de nationale regelgeving, bestaat geen mogelijkheid voor eisers om zich daar rechtstreeks op te beroepen. Het beroep van eisers op de Gezinsherenigingsrichtlijn slaagt dus niet.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen in bezwaar door eiseres was aangevoerd, er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Daarom heeft verweerder terecht met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [10] van het horen afgezien.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind
2.Richtlijn 2003/86/EG
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
4.Vreemdelingenbesluit 2000
5.Vreemdelingencirculaire 2000
6.Vreemdelingenwet 2000
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
10.Algemene wet bestuursrecht