In deze zaak hebben eisers, [Naam 1] en [Naam 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvragen, ingediend op 10 september 2019. De rechtbank heeft op 20 november 2020 de aanvragen ingewilligd, maar eisers zijn het niet eens met de dwangsombeschikking die daarbij is vastgesteld. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. In dit geval is dat niet aan de orde, omdat de beroepen prematuur zijn ingesteld. De beslistermijn was opgeschort van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020, waardoor de termijn voor het nemen van een besluit eindigde op 29 mei 2020. De beroepen zijn echter vóór deze datum ingediend, waardoor de rechtbank deze niet-ontvankelijk verklaart voor zover ze gericht zijn tegen het niet tijdig beslissen.
Daarnaast heeft de rechtbank de beroepen tegen de dwangsombeschikking ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat de bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- is verbeurd voor het maximum aantal dagen, en dat eisers als een homogene groep worden beschouwd, wat betekent dat er slechts één dwangsom verschuldigd is. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eisers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.