ECLI:NL:RBDHA:2021:7525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
NL20.8246 en NL20.11427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en dwangsombeschikking in asielzaken

In deze zaak hebben eisers, [Naam 1] en [Naam 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvragen, ingediend op 10 september 2019. De rechtbank heeft op 20 november 2020 de aanvragen ingewilligd, maar eisers zijn het niet eens met de dwangsombeschikking die daarbij is vastgesteld. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. In dit geval is dat niet aan de orde, omdat de beroepen prematuur zijn ingesteld. De beslistermijn was opgeschort van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020, waardoor de termijn voor het nemen van een besluit eindigde op 29 mei 2020. De beroepen zijn echter vóór deze datum ingediend, waardoor de rechtbank deze niet-ontvankelijk verklaart voor zover ze gericht zijn tegen het niet tijdig beslissen.

Daarnaast heeft de rechtbank de beroepen tegen de dwangsombeschikking ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat de bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- is verbeurd voor het maximum aantal dagen, en dat eisers als een homogene groep worden beschouwd, wat betekent dat er slechts één dwangsom verschuldigd is. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eisers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.8246 en NL20.11427
V-nummers: [Nummer 1] en [Nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1] en [Naam 2], eisers

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 5 april 2020 respectievelijk 27 mei 2020 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun afzonderlijk ingediende asielaanvragen van 10 september 2019.
Bij afzonderlijke besluiten van 20 november 2020 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers ingewilligd. Bij afzonderlijke beschikking van 20 november 2020 heeft verweerder de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vastgesteld.
Bij bericht van 15 december 2020 heeft de gemachtigde van eisers meegedeeld dat eisers het niet eens zijn met de dwangsombeschikking.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Dit laatste is het geval nu inwilligend op beide aanvragen is beslist. Op grond van artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in dat geval alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daar belang bij heeft. Niet is gebleken dat daarvan sprake is in dit geval.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de beroepen prematuur zijn ingesteld. De termijn voor het nemen van een besluit is namelijk opgeschort in de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020. In dit geval betekent dit dat de beslistermijn is geëindigd op 29 mei 2020. De afzonderlijke beroepen van eisers zijn ingediend vóór het verstrijken van deze termijn.
2. De rechtbank zal de beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaren voor zover ze zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen door verweerder.
3. Artikel 4:19, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Uit het bericht van 4 september 2020 blijkt dat eisers zich niet kunnen verenigen met het volgens verweerder aan eisers gezamenlijk verschuldigde bedrag van € 1442. Volgens eisers komt aan hen beiden zelfstandig € 1442 toe.
4. Op grond van artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb verbeurt verweerder een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke is, met een maximum van 42 dagen en €1.442,-. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvraag een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
5. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat in het geval van eisers de bestuurlijke dwangsom is verbeurt voor het maximum aantal dagen. Verweerder heeft er in zijn verweerschrift terecht op gewezen dat eisers een homogene groep vormen. Eisers zijn gehuwd, ze zijn samen gereisd en hebben hun aanvragen gelijktijdig ingediend. Verweerder heeft daaruit terecht afgeleid dat sprake is van samenhang tussen de aanvragen van eisers. Deze samenhang wordt niet weggenomen doordat aan de afzonderlijke aanvragen ook mogelijk zelfstandige elementen ten grondslag liggen. De redelijke toepassing van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb brengt met zich dat verweerder in dit geval slechts één dwangsom is verschuldigd. [1]
6. De beroepen van eisers tegen de dwangsombeschikking zullen dan ook ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • Verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover ze zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen door verweerder;
  • Verklaart de beroepen ongegrond voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking van 20 november 2020.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624 en 20 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2784.