ECLI:NL:RBDHA:2021:7266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
NL21.9009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse vreemdeling op basis van ongeloofwaardige identiteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiser, een Marokkaanse vreemdeling, werd afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had op 30 november 2019 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij Marokko had verlaten vanwege zijn biseksualiteit en de problemen die hij daar als gevolg daarvan had ondervonden. De rechtbank oordeelde dat de identiteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig waren, en dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht had geoordeeld dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning.

De rechtbank overwoog dat eiser wisselend had verklaard over zijn identiteit en herkomst, en dat hij niet in staat was geweest om zijn gestelde seksuele geaardheid aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht was afgewezen op basis van artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het inreisverbod dat aan eiser was opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van consistente en geloofwaardige verklaringen in asielprocedures, vooral wanneer het gaat om gevoelige onderwerpen zoals seksuele geaardheid en de gevolgen daarvan in het land van herkomst. De rechtbank wees erop dat het aan de eiser is om zijn identiteit en herkomst aannemelijk te maken, en dat de verweerder niet ten onrechte had geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9009

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. J.M. Sidler).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en is hem geen uitstel van vertrek verleend. Daarbij is ook bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en is tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.9010, op 7 juli 2021 op zitting behandeld in Dordrecht op de zittingslocatie van de rechtbank Rotterdam aldaar. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Op 30 november 2019 heeft eiser de asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij (samengevat) ten grondslag gelegd dat hij Marokko heeft verlaten omdat hij biseksueel is en als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden.
1.2.
Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit. Tijdens het nader verhoor door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (vreemdelingenpolitie) op 30 november 2019 heeft eiser verklaard dat zijn naam [naam eiser] is en dat hij is geboren op [geboortedatum eiser] in [geboorteplaats eiser]. Tijdens het aanmeldgehoor op 2 december 2019 (p. 2) en het eerste gehoor op 26 mei 2021 (p. 4) heeft eiser desgevraagd bevestigd dat die persoonsgegevens juist zijn.
1.3.
In de correcties en aanvullingen op het verslag van het eerste gehoor heeft eiser vervolgens verklaard dat zijn naam [naam 1] is en dat hij is geboren op [geboortedatum] in [plaatsnaam] .
Relevante elementen
2.1.
Verweerder heeft in het asielrelaas de volgende relevante elementen onderscheiden:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Gestelde seksuele geaardheid.
Van het eerste relevante element acht verweerder eisers (Marokkaanse) nationaliteit wel geloofwaardig, maar de door hem gestelde identiteit en herkomst niet. Het tweede relevante element acht verweerder niet geloofwaardig.
Bestreden besluit
2.2.
Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond met toepassing van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de asielaanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen), artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw (omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw (omdat eiser verweerder heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden).
Beoordeling
3. Eiser betoogt, samengevat, dat verweerder het asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en de asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Daartoe voert hij het volgende aan.
3.1.
Identiteit
Eiser voert aan dat verweerder zijn identiteit ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij stelt dat hij door andere asielzoekers op het verkeerde been is gezet, maar nu uit eigen beweging de waarheid heeft verteld omdat hij schoon schip wil maken. Hij meent dat hij daar niet op afgerekend mag worden. Verder betwist hij de tegenwerping dat nog niet vaststaat dat hij nu wel zijn echte gegevens opgegeven heeft, nu hij met het overleggen van kopieën van documenten een begin van bewijs geleverd heeft.
3.1.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 31, eerste lid, van de Vw volgt dat het aan eiser is om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2787).
3.1.2.
Tijdens de inleiding op het eerste gehoor is eiser door de medewerker gehoor het volgende aan eiser medegedeeld
“Ik heb [naam eiser] medegedeeld dat het belangrijk is dat hij de waarheid spreekt en volledig dient te antwoorden op de vragen die ik stel. Ik heb hem uitgelegd dat als blijkt dat hij niet de waarheid heeft gesproken of belangrijke informatie heeft achtergehouden, zijn aanvraag om die reden afgewezen kan worden.”(p. 3 verslag eerste gehoor).
3.1.3.
Dat eiser in weerwil van die mededeling tijdens het eerste gehoor desgevraagd opnieuw bevestigd heeft dat de door hem op 30 november 2019 bij de vreemdelingenpolitie opgegeven personalia juist zijn, zoals hij tijdens het aanmeldgehoor op 2 december 2019 ook al had gedaan, heeft verweerder in het nadeel van eiser kunnen meewegen. Eiser had toen immers al een gemachtigde die op het verslag van het aanmeldgehoor correcties en aanvullingen heeft ingediend. Ook toen heeft eiser nog volgehouden dat zijn aanvankelijk opgegeven persoonsgegevens juist waren, wat hij bijna zes maanden heeft gedaan tot aan de correcties en aanvullingen op het verslag eerste gehoor. Verweerder heeft dat niet ten onrechte in het nadeel van eiser meegewogen. Dat eiser stelt dat hij nu de waarheid vertelt, doet hieraan niet af.
3.1.4.
Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte in eisers nadeel meegewogen dat hij tegenstrijdig/wisselend heeft verklaard over het al dan niet bezitten van identificerende documenten. Zo heeft eiser verklaard dat hij nooit in het bezit is geweest van documenten en die ook niet heeft aangevraagd (aanmeldgehoor, p. 4). Tijdens het eerste gehoor heeft hij echter verklaard dat hij zijn ouders heeft gevraagd naar documenten, maar dat zij deze zijn kwijtgeraakt (eerste gehoor, p. 19), terwijl hij in de correcties en aanvullingen op het verslag eerste gehoor weer heeft verklaard dat hij via de Marokkaanse ambassade in Spanje documenten (paspoort, identiteitskaart) heeft verkregen, die nu in Spanje zouden liggen en dat hij gaat proberen om deze naar Nederland te halen.
3.1.5.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat aan de hand van de door eiser overgelegde kopieën niet is vast te stellen dat eiser de waarheid vertelt over zijn persoonsgegevens, nu die kopieën niet op echtheid kunnen worden onderzocht, terwijl de originele documenten, die volgens eiser nog in Spanje liggen, nog steeds niet in Nederland zijn, ondanks dat hij inmiddels (ruim) anderhalf jaar in Nederland is. Ook heeft verweerder niet ten onrechte in het nadeel van eiser meegewogen dat eiser tijdens het nader gehoor is gevraagd de door hem genoemde kopie op zijn telefoon van zijn familieboekje (dat volgens eiser in Marokko is), door zijn gemachtigde te laten printen en meezenden met de correcties en aanvullingen op het verslag nader gehoor maar dat dit niet is gedaan.
3.1.6.
Gelet hierop heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser er niet in is geslaagd zijn gestelde identiteit en herkomst met originele identificerende documenten te onderbouwen en dat de ontstane verwarring over zijn identiteit en herkomst aan hem toe te rekenen zijn. Verweerder heeft de identiteit van eiser daarom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
3.2.
Herkomst
Over zijn gestelde herkomst uit [plaatsnaam] voert eiser aan dat verweerder de juistheid van de door hem gegeven informatie over zijn woongebied niet heeft betwist en bij zijn beoordeling had moeten betrekken, nu dit volgens eiser geen informatie is die je van elders kunt halen maar alleen kunt weten als je daar hebt geleefd. Bovendien maakt het ook niet uit wat zijn herkomst is, omdat het behoren tot de groep LHBTI (door verweerder volgens eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht) in heel Marokko een probleem is en verweerder niet betwist dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft, aldus eiser.
3.2.1.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat nog altijd onduidelijk is waar eiser is geboren, waar hij heeft gewoond en vanaf welke plaats hij is vertrokken en dat daarom geen waarde wordt gehecht aan zijn antwoorden op de vragen over [plaatsnaam] en de omgeving. De stelling van eiser dat de door hem daarover gegeven informatie zodanig is dat die alleen maar kan worden gegeven door iemand die daar geleefd is, is niet onderbouwd. Die enkele stelling doet daarom niet af aan de door verweerder genoemde mogelijkheid dat eiser langs andere weg aan informatie over [plaatsnaam] heeft kunnen komen.
3.2.2.
De stelling van eiser dat aan zijn herkomst zonder betekenis is omdat het behoren tot de groep LHBTI in heel Marokko een probleem is, volgt de rechtbank evenmin, nu (zoals verweerder terecht heeft overwogen) asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de herkomst, identiteit en nationaliteit van een vreemdeling (zie de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061).
3.3.
Referentiekader en persoonlijke omstandigheden
Eiser voert aan dat niet blijkt dat verweerder rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden en zijn referentiekader. Hij stelt dat hij niet veel opleiding heeft genoten, een simpele jongen is en uit een religieuze omgeving komt. Hij is geen prater en heeft daarom kort en bondig verklaard. Dat door verweerder enkel is benoemd dat met het referentiekader rekening is gehouden, is volgens eiser onvoldoende. Dat met het horen rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser maakt niet dat van hem perfecte antwoorden verwacht kunnen worden, aldus eiser.
3.3.1.
Verweerder heeft de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde seksuele geaardheid van eiser verricht aan de hand van Werkinstructie 2019/17 (
‘Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd’, WI 2019/17). Daarin staat dat het van belang blijft om in de vraagstelling en de beoordeling rekening te houden met de persoonlijkheid en achtergrond van de vreemdeling omdat elke vreemdeling een eigen referentiekader heeft op basis van opleiding, culturele achtergrond en levensfase, etc..
3.3.2.
Verweerder heeft in het voornemen (p. 5) overwogen dat bij de beoordeling van het asielrelaas rekening zal worden gehouden met het referentiekader. Dat houdt volgens verweerder in dat rekening wordt gehouden met dat eiser heeft verklaard:
  • dat hij al vroeg is gaan werken als herder, automonteur, schoonmaker en verkoper en daarmee kon voorzien in zijn levensonderhoud;
  • dat hij in een religieus gezin is opgegroeid;
  • dat hij zich omstreeks zijn 14/15 jarige leeftijd bewust is van zijn geaardheid, dat hij vijf vriendinnen gehad, maar geen relatie met een jongen;
  • dat hij sinds zijn komst in Nederland geen contact heeft onderhouden met LHBTI’s of organisaties die opkomen voor de rechten van LHBTI’s.
Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiser het als lastig kan ervaren om openlijk uit te komen voor zijn seksuele geaardheid omdat hij in een religieus gezin is opgevoed en altijd bang is geweest dat zijn familie op de hoogte zal geraken van zijn geaardheid. Verweerder heeft daarbij ook overwogen dat in dit kader wel verwacht worden dat eiser kan verklaren over zijn affectieve gevoelens, de persoonlijke beleving van zijn geaardheid en hoe hij deze gevoelens sinds zijn 14/15de levensjaar heeft ervaren. Verder heeft verweerder overwogen dat van eiser mag worden verwacht dat hij inzicht kan verschaffen in de overwegingen die hij heeft gemaakt over het uiten van zijn seksuele geaardheid, afgezet tegen de strenge normen van de samenleving van Marokko en zijn familiesituatie thuis.
3.3.3.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het niet zo kan zijn dat bepaalde, generieke, cultuurverschillen een individuele vreemdeling ontslaat van de verplichting zijn gestelde seksuele gerichtheid aannemelijk te maken, wat bijvoorbeeld betekent dat, hoewel mogelijk een bepaalde culturele achtergrond het de vreemdeling bemoeilijkt daarover te verklaren, wel van hem wordt verwacht dat hij kan uitleggen hoe hij zijn seksuele gerichtheid heeft ervaren in een land waarin deze gerichtheid sterk wordt afgewezen en hoe hij daarmee is omgegaan, juist nu eiser ook zelf gesteld heeft zich hiervan bewust te zijn.
Verder heeft verweerder overwogen dat het gehoor is afgenomen door een medewerker van de IND die opgeleid is om alleenstaande minderjarige vreemdelingen te horen, dat tijdens het gehoor ruim de tijd en gelegenheid is gegeven aan eiser om zijn verklaringen naar voren te brengen en gewaarborgd is dat er tijdig en indien noodzakelijk extra’s pauzes gehouden konden worden, terwijl ook regelmatig aan eiser is gevraagd hoe het met hem gaat.
3.3.4.
Tot slot heeft verweerder heeft in het bestreden besluit (p. 7) niet ten onrechte overwogen dat niet in alle gevallen van eiser, mede gelet op zijn referentiekader, mag worden verwacht dat hij uitgebreid en gedetailleerd kan verklaren, maar dat het wel aan hem is zijn asielrelaas aannemelijk te maken en dat daarom van hem mag worden verwacht dat hij minstens over basale zaken concreet kan verklaren. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden en het referentiekader van eiser.
3.4.
Betrekken verklaringen bij de beoordeling
Eiser voert aan dat hij zich niet kan verenigen met wat in het bestreden besluit in de laatste alinea van p. 6 en de eerste twee alinea’s van p. 7 is overwogen, omdat daaruit niet blijkt dat verweerder alle verklaringen van eiser bij de beoordeling heeft betrokken. Ook blijkt hieruit niet dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over het moment waarop hij voelde dat hij ook op jongens viel. Verweerder heeft daarop niet doorgevraagd en had bijvoorbeeld naar een tijdlijn kunnen vragen. Daarom hoefde eiser ook geen correctie te geven van wat hij heeft verklaard, temeer daar verweerder daar toch niets mee doet, aldus eiser.
3.4.1.
Uit het voornemen blijkt dat verweerder de beoordeling heeft gebaseerd op wat eiser tijdens het aanmeldgehoor, eerste gehoor en nader gehoor heeft verklaard en de correcties en aanvullingen op de verslagen van die gehoren. Dat verweerder heeft overwogen dat het gegeven dat niet alle verklaringen zijn opgenomen in het voornemen, niet maakt dat niet alle verklaringen bij de beoordeling betrokken, is niet onterecht. Het gaat er immers om dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht die mede is gebaseerd op wat eiser heeft verklaard. Dat betekent echter niet dat verweerder is gehouden om in het voornemen het (in dit geval 39 pagina’s tellende) verslag van het nader gehoor en de correcties en aanvullingen daarop woordelijk weer te geven.
3.4.2.
De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder in het bestreden besluit kenbaar is ingegaan op de door eiser in de zienswijze aangehaalde citaten van wat hij heeft verklaard, door te overwegen dat die citaten niet afdoen aan de omstandigheid dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn gevoelens voor jongens als meisjes. Verweerder verwijst in dit verband naar wat daarover al in het voornemen (p. 6) is overwogen. Verweerder heeft niet ten onrechte wisselend geacht dat eiser eerst heeft gesteld dat hij meer voelde voor jongens dan voor meisjes (nader gehoor, p. 7), daarna dat hij voor beiden gevoelens heeft (nader gehoor, p. 10) en vervolgens dat hij meer voelt voor meisjes dan voor jongens (nader gehoor, p. 23).
3.4.3.
Ook heeft verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte overwogen dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over het moment waarop hij voelde dat hij ook op jongens zou vallen, nu hij enerzijds heeft verklaard dat dit gebeurde toen hij [naam 2] leerde kennen terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat dit gebeurde door het kijken naar seksfilms met zowel jongens en meisjes. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eiser ook heeft verklaard dat hij achter zijn geaardheid is gekomen door met jongens en meisjes uit te gaan. Dat verweerder daarop niet heeft doorgevraagd, blijkt niet uit het verslag nader gehoor, waaruit blijkt dat verweerder eiser onder meer heeft gevraagd
‘Wat bedoel jij met omgaan met jongens en meisjes?’en
‘De vorige keer vertelde jij dat jij door het kijken naar seksfilms met zowel jongens als meisjes wist dat jij op beide geslachten verliefd kunt worden. Vandaag heb je het over uitgaan met jongens en meisjes en dat je zo achter je geaardheid bent gekomen. Zou je dit willen toelichten?’(p. 23). Ook heeft verweerder aan eiser gevraagd:
‘Als je het als een tijdlijn zou [zien]. Je begon met seksfilms kijken en uitgaan en later had je jouw gevoelens geaccepteerd. Op welk moment begon jij
gevoelens te krijgen voor [naam 2] ?’(p. 24).
3.4.4.
Voor het standpunt van eiser dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over het moment waarop hij voelde dat hij ook op jongens viel, onvoldoende heeft doorgevraagd en niet naar een tijdlijn heeft gevraagd, bestaat gelet op het voorgaande geen grond.
3.5.
Gevoelens voor [naam 2]
Eiser voert aan dat hij het niet eens is met wat verweerder aan hem tegenwerpt over zijn gevoelens voor [naam 2] . Daartoe verwijst hij naar wat hij hierover in de zienswijze heeft aangevoerd. Verweerder had volgens eiser in het bestreden besluit nader dienen te motiveren waarom dit niet voldoende is. Eiser volgt verweerder niet in diens overweging dat hetgeen hij verklaard heeft het vriendschappelijke niet zou overstijgen, nu zijn gevoelens voor [naam 2] hem hebben doen inzien dat hij de gevoelens die hij voor meisjes heeft, ook voor jongens kan hebben, wat verder gaat dan het vriendschappelijke.
3.5.1.
Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij niet kan verklaren waarom hij specifiek verliefd geworden is op [naam 2] , nu hij enkel heeft verklaard dat [naam 2] mooi en vriendelijk was en dat ze heel vaak samen waren, maar geen mindere kanten noemt (voornemen, p. 7). In de zienswijze heeft eiser samengevat aangevoerd dat er iets was dat hem trok in [naam 2] , dat verliefde kinderen op de leeftijd die eiser toen had (tussen de 14 en 16 jaar) geen mindere kanten zien en dat hij gevoelens die hij eerder voor meisjes had nu ook voor [naam 2] had ervaren.
3.5.2.
Verweerder heeft hierover in het bestreden besluit niet ten onrechte overwogen dat wat eiser hierover verklaart oppervlakkig en summier is, omdat hij daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij zich aangetrokken voelde tot [naam 2] en welke gevoelens hij ervoer als hij [naam 2] hem was. De rechtbank volgt eiser daarom niet in dit betoog.
3.6.
Kennis van de LHBTI-gemeenschap in Nederland
Onder verwijzing naar p. 8, laatste alinea en p. 9, eerste alinea van het bestreden besluit voert eiser aan dat hij het niet eens is met wat verweerder hem tegenwerpt over zijn kennis van de LHBTI-gemeenschap in Nederland. Verweerder erkent dat het voor eiser lastig kan zijn over zijn gestelde geaardheid te spreken of om openlijk uit te komen voor zijn gestelde geaardheid, maar dat eiser door een voogd begeleid werd, maakt dit niet anders, omdat vooral in een opvang voor minderjarigen iedereen van elkaars doen en laten op de hoogte is. Als je niet zou vertellen waar een afspraak met een voogd over gaat, word je net zolang getreiterd tot je het wel vertelt, aldus eiser. Daarom kon hij niet via zijn voogd aan meer informatie komen. Verder voert eiser aan dat hij een café met een regenboogvlag is binnengelopen.
3.6.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat kennis van de situatie van LHBTI in Nederland niet van doorslaggevende betekenis is om tot een oordeel te komen over de seksuele gerichtheid van eiser, maar deel uitmaakt van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Over de omstandigheid dat eiser een café met een regenboogvlag heeft bezocht, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat dit het oordeel op dit punt niet anders maakt, nu eiser de naam van het café niet kende en daar alleen was om iets te kopen (nader gehoor, p. 33).
3.6.2.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat van hem had mogen worden verwacht dat hij meer kennis zou hebben opgedaan van de situatie van LHBTI in Nederland, gelet op zijn verblijfsduur van anderhalf jaar en de begeleiding door een voogd. Dat eiser bij een afspraak met zijn voogd niet in staat zou zijn geweest om voor anderen op de opvang verborgen te houden waarover hij met de voogd spreekt, is door eiser gesteld maar niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank volgt eiser hierin niet.
3.7.
Verklaringen over ‘anders zijn’
Eiser voert aan dat hij niet tegenstrijdig is geweest in zijn verklaringen over zijn ‘anders zijn’. Hij stelt dat dit een gevoel was dat ineens bij hem opkwam waardoor hij zich vrouwelijker ging gedragen. Hij had dit niet in de hand. Verweerder heeft volgens eiser niet gereageerd op wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd over jong zijn en risico’s nemen.
3.7.1.
In het voornemen (p. 7) heeft verweerder overwogen dat de verklaring van eiser over zijn ‘anders zijn’ (waarover eiser heeft verklaard dat hij daarmee bedoelt dat hij zich soms gedraagt als een meisje, beweegt als een meisje, praat als een meisje en strakke broeken draagt), niet te rijmen valt met zijn verklaring dat hij niet wilde dat iemand in zijn omgeving op de hoogte zou komen van zijn seksuele gerichtheid. Daarover heeft eiser in de zienswijze aangevoerd dat het zich anders gedragen ineens bij hem naar boven kwam en hij zich ineens veel vrouwelijker kon gedragen.
3.7.2.
Verweerder heeft over dit gedrag van eiser niet ten onrechte overwogen dat eiser enerzijds voorzichtig stelt te zijn en anderzijds dergelijke risico’s zou durven te nemen door zich op deze manier in het openbaar te uiten, wetende wat de gevolgen daarvan kunnen zijn. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd over jong zijn en risico’s nemen, maar uit de zienswijze blijkt niet dat hij hierover iets heeft aangevoerd. De rechtbank volgt eiser daarom niet in dit betoog.
3.8.
Problemen na bekendwording geaardheid
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat verweerder in strijd met WI 2019/17 heeft gehandeld door niet in te gaan op de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden na de bekendwording van zijn geaardheid.
3.8.1.
WI 2019/17 vermeldt onder het kopje
‘Beoordeling geloofwaardigheid’voor zover hier van belang het volgende:
‘(…) Voor zover van belang geeft de IND in het geval van een ongeloofwaardig bevonden relaas ook aan welk gewicht hij toekent aan de verklaringen van de vreemdeling over wat hem in het land van herkomst (of daarbuiten) als gevolg van zijn gestelde seksuele gerichtheid is overkomen en voor hem – mede – aanleiding vormde dat land te verlaten. (…)’
3.8.2.
Anders dan eiser stelt heeft verweerder de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden na de bekendwording van zijn gestelde geaardheid, kenbaar bij de besluitvorming betrokken. Zo heeft verweerder in het voornemen (p. 4 en 5) overwogen dat eiser heeft verteld aan [naam 2] dat hij verliefd op hem was, dat [naam 2] dit bekend heeft gemaakt onder de jongens in de wijk, dat eiser door hen werd uitgescholden, geslagen en vernederd en bedreigd en onder dwang geld moest afstaan, dat eiser het gevoel had dat de hele samenleving tegen hem was en hij niet meer met jongens en meisjes durfde te praten en daarom heeft besloten Marokko te verlaten.
3.8.3.
Verder heeft verweerder in het voornemen (p. 8) overwogen dat eiser enerzijds heeft verklaard dat iedereen elkaar kent in de wijk, maar anderzijds dat zijn ouders niet op de hoogte zijn van zijn seksuele geaardheid, omdat zijn moeder nooit naar hem vroeg in de wijk en dat, als de jongens uit de buurt op de hoogte zouden zijn geweest van de gestelde seksuele geaardheid van eiser het daadwerkelijk op hem gemunt hadden, het meer voor de hand zou hebben gelegen dat deze jongens naar de ouders van eiser of de lokale politie zouden zijn gegaan. Dat is niet gebeurd, wat volgens verweerder afbreuk doet aan wat eiser heeft verklaard.
3.8.4.
Verweerder heeft in het bestreden besluit (p. 9), samengevat, overwogen dat nu de geaardheid van betrokkene ongeloofwaardig wordt geacht, de gestelde problemen eveneens ongeloofwaardig worden geacht. Die conclusie staat echter niet op zichzelf, maar volgt op de overweging dat eiser wisselende, vage en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over wie hij zelf is, zijn gestelde seksuele gerichtheid en wie daarvan weet had. Ook heeft verweerder overwogen dat eiser stelt dat louter zijn vrienden op de hoogte waren, degenen aan wie [naam 2] het zou hebben verteld en dat in de zienswijze enkel wordt enkel benoemd dat de inwoners van de wijk tevens de scholieren zijn. Verweerder heeft in dit verband niet ten onrechte overwogen dat nu eveneens stelt dat iedereen in de wijk elkaar kent, niet valt in te zien dat eisers ouder(s) of de lokale autoriteiten hiervan nimmer op de hoogte zijn gesteld.
3.8.5.
Voor het standpunt dat verweerder in strijd met WI 2019/17 heeft nagelaten in te gaan op de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden na de bekendwording van zijn geaardheid, bestaat daarom geen grond.
3.9.
Afwijzing asielaanvraag als kennelijk ongegrond
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder het asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
3.9.1.
Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit. Marokko is door verweerder aangewezen als veilig land van herkomst, met uitzondering van LHBTI’s. Omdat verweerder de gestelde seksuele (LHBTI-)geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, is deze uitzondering op de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst niet van toepassing op eiser. In Marokko heeft hij dus niet te vrezen voor vervolging of een risico op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De asielaanvraag is daarom terecht met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond.
3.9.2.
De hiervoor vermelde grond kan de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond zelfstandig dragen. Of daarnaast sprake is van misleiding als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw kan daarom in het midden worden gelaten. Het betoog dat verweerder het asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en de asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, slaagt dus niet.
4.
Vertrektermijn en inreisverbod
Eiser voert ten slotte aan dat verweerder ervan had dienen af te zien om tegen hem een inreisverbod uit te vaardigen, omdat verweerder zijn asielrelaas geloofwaardig had moeten achten en de asielaanvraag niet als kennelijk ongegrond had kunnen afdoen.
4.1.1.
Uit artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw volgt dat verweerder een vreemdeling, van wie hij de aanvraag krachtens artikel 30b, eerste lid, van de Vw heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, een vertrektermijn kan onthouden.
4.1.2.
Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.
4.2.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder het asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en de asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De door eiser aangevoerde redenen bieden daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid van het onthouden van een vertrektermijn had dienen af te zien. Het inreisverbod is daarom terecht uitgevaardigd.
Conclusie
5. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
Proceskostenveroordeling
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid vanmr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.