ECLI:NL:RBDHA:2021:7004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
NL20.18041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Georgische eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Georgische nationaliteit. De eiser had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat Georgië als veilig land van herkomst is aangemerkt, en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk gevaar loopt in Georgië. De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarin de eiser zijn asielrelaas uiteenzette, dat onder andere betrekking had op eerwraak en problemen met familieleden. De rechtbank heeft de herbeoordelingen van Georgië als veilig land van herkomst in aanmerking genomen en geconcludeerd dat de situatie in Georgië niet wezenlijk is verslechterd. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over zijn medische situatie en het opgelegde inreisverbod behandeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanvraag van de eiser terecht is afgewezen en dat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18041

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 januari 2021 heeft verweerder aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor de duur van een jaar, namelijk van 26 november 2020 tot 26 november 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.18042, plaatsgevonden op 23 april 2021.Beide partijen zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 12 mei 2021 heropend om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op de herbeoordeling van Georgië als veilig land van herkomst die op 6 mei 2021 heeft plaatsgevonden en daarbij aan te geven wat deze herbeoordeling betekent voor de beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser.
Eiser heeft bij bericht van 19 mei 2021 een reactie ingediend.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dat bericht en om daarbij aan te geven of hij opnieuw op een zitting wenst te worden gehoord.
Bij bericht van 28 mei 2021 heeft verweerder een reactie ingediend en de rechtbank toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere behandeling van het beroep ter zitting.
Bij bericht van 28 mei 2021 heeft eiser ook toestemming verleend voor het sluiten van het onderzoek en het doen van een uitspraak, zonder dat de zaak nogmaals op zitting wordt behandeld.
Omdat geen van de partijen heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van het recht ter zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Georgische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. Op 14 september 2020 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij op 25 of 26 jarige leeftijd in Georgië een moslimmeisje ( [naam persoon] ) heeft ontmaagd en vervolgens door haar familie gedwongen werd om met haar te trouwen en zich tot de islam te bekeren. Eiser wilde dit niet en is gevlucht. Het meisje was afkomstig uit een criminele familie en eiser kwam familieleden van haar opnieuw tegen in Oekraïne – waar hij door hen werd mishandeld – en in Frankrijk.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- nationaliteit, identiteit en herkomst;
- problemen met familieleden van [naam persoon] .
4. Verweerder volgt eiser in de door hem opgegeven nationaliteit, identiteit en herkomst. Ook volgt verweerder eiser in zijn verklaringen over zijn problemen met de familieleden van [naam persoon] . Georgië is echter aangemerkt als een veilig land van herkomst en eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Georgië in zijn geval niet veilig is.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser wordt een vertrektermijn onthouden en hij dient Nederland onmiddellijk te verlaten. Ook wordt aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat hij Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de door verweerder opgeworpen vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Verweerder heeft een terugnameverzoek op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) van de autoriteiten van Denemarken aan de autoriteiten van Nederland van 27 januari 2021 en een bericht van de autoriteiten van Denemarken van 8 maart 2021 toegevoegd aan het digitale dossier, waaruit blijkt dat eiser op 16 december 2020 in Denemarken asiel heeft aangevraagd en dat zijn overdracht is uitgesteld op grond van artikel 29 van de Dublinverordening. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer van 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:183 en 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579, blijkt dat, indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, wordt geconcludeerd dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven nog contact met eiser te onderhouden en hij heeft erop gewezen dat de Nederlandse autoriteiten de verantwoordelijkheid hebben erkend om het door eiser in Denemarken ingediende asielverzoek inhoudelijk in behandeling te nemen, wat ook precies is wat er voorstaat in de onderhavige procedure. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het voorgaande in dit geval niet worden geoordeeld dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
6. Eiser verwijst allereerst naar hetgeen namens hem in de zienswijze is aangevoerd en verklaart dat de zienswijze in beroep als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Voor zover eiser echter in beroep niet concretiseert op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele verwijzing naar hetgeen eerder namens hem naar voren is gebracht niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
7. Eiser voert verder aan dat Georgië ten onrechte als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. In dit verband verwijst hij naar artikel 37 van de Procedurerichtlijn, naar het mensenrechtenrapport van US Department of State 2019 (USDOS rapport 2019) van 11 maart 2020, naar het mensenrechtenrapport van US Department of State 2020 (USDOS rapport 2020) van 30 maart 2021 en naar Kamerstuk 19637, nr. 2241, Bijlage bij derde tranche nationale lijst van veilige landen van herkomst, van 11 oktober 2016. In dit Kamerstuk staat onder meer dat er berichten zijn van martelingen door gevangenispersoneel en politie in Georgië, wat volgens eiser niet past bij een land dat als veilig land van herkomst is aangemerkt. Volgens eiser wordt niet voldaan aan het vereiste dat ‘op duurzame wijze geen sprake is van vervolging in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2011/95/EU, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing’ en hij benadrukt dat de strijd tegen foltering zelfs als een van de belangrijkste uitdagingen van het land wordt genoemd in het USDOS rapport 2019. Hetgeen in dat rapport staat komt volgens eiser niet overeen met de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1838). Daarin stond namelijk dat er mogelijkheden zijn om het folteren aanhangig te maken, met wisselend succes. Verweerder heeft weliswaar op 30 september 2020 een herbeoordeling van Georgië gegeven, maar daarin niets overwogen over het grote probleem dat marteling nog altijd vormt. Hoewel de herbeoordeling van 6 mei 2021 een vooruitgang is ten opzichte van de eerdere herbeoordeling, wordt hierin ten onrechte alleen de inleiding van het USDOS rapport 2020 genoemd, terwijl uit het rapport blijkt dat in Georgië nog altijd sprake is van ‘torture and other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment’ en dat klagen geen zin heeft nu er ondanks ingestelde onderzoeken geen enkele schuldige is aangewezen. Eiser verzoekt de rechtbank gelet op het voorgaande om de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst onverbindend te verklaren.
7.1.1.
De rechtbank stelt vast dat Georgië op 11 oktober 2016 is aangewezen als veilig land van herkomst, als bedoeld in artikel 37 van de Procedurerichtlijn.
7.1.2.
In de uitspraak van 7 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1838) heeft de Afdeling geoordeeld dat de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000. In Georgië is er wet- en regelgeving die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) verbiedt, die wet- en regelgeving wordt toegepast en er is daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling – voor zover hier relevant – bij haar oordeel heeft betrokken dat verweerder in de toelichting heeft gemotiveerd dat de wet praktijk van martelingen en mishandelingen verbiedt. Hoewel er berichten zijn van martelingen door politie en martelingen in detentie, zijn er mogelijkheden om dit aanhangig te maken, zij het met wisselend succes. NGO's melden dat er vooruitgang is geboekt sinds 2012, maar dat de nieuwe regering terughoudend is met het onderzoeken van mishandelingen door gevangenispersoneel en politie. Verder heeft de Afdeling betrokken dat in de toelichting staat dat de wet- en regelgeving in Georgië in de praktijk wordt toegepast en bescherming ook feitelijk wordt geboden. Bij eventuele schending van de grondrechten kunnen inwoners zich (hoewel er onvolkomenheden zijn in het systeem van rechtsbescherming) onder meer wenden tot een onafhankelijke rechter en, indien de nationale mogelijkheden zijn uitgeput, tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Volgens de Afdeling blijkt uit de toelichting verder dat de Georgische ombudsman, die als taak heeft de naleving van de mensenrechten in Georgië te monitoren, in 2015 elf zaken heeft aangebracht bij het Openbaar Ministerie wegens mogelijke mishandeling van gevangenen door politiefunctionarissen. Ook blijkt uit de toelichting van verweerder dat personen die behoren tot bepaalde groepen, zoals vrouwen of LHBTI's, te maken kunnen krijgen met discriminatie en het in individuele gevallen moeilijk kunnen hebben, maar uit de informatiebronnen blijkt niet dat tegen de problemen die zij ondervinden geen bescherming mogelijk is. Evenmin blijkt daaruit dat die problemen op een dermate grote schaal voorkomen dat geconcludeerd moet worden dat Georgië geen veilig land van herkomst is.
7.1.3.
Verweerder heeft de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst voortgezet bij de herbeoordelingen van 11 juni 2018, 30 september 2020 en 6 mei 2021, zoals volgt uit de brieven van de staatssecretaris aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 11 juni 2018, kenmerk 2280767 (hierna: de brief van 11 juni 2018), van 30 september 2020, kenmerk 2592622 (hierna: de brief van 30 september 2020) en van 6 mei 2021, kenmerk 3293506 (hierna: de brief van 6 mei 2021).
Voor zover hier relevant, blijkt uit de toelichting die als bijlage is toegevoegd aan de brief van 30 september 2020, dat de herbeoordeling onder andere is gebaseerd op het door eiser aangehaalde USDOS rapport 2019. Daarin staat volgens verweerder onder andere dat de grondwet en de wet wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing verbieden, maar er meerdere meldingen zijn dat dit wel voorkwam. Het USDOS rapport 2019 beschrijft volgens verweerder geen aanmerkelijke wijzigingen op het gebied van toegang tot onafhankelijk onderzoek en van toegang tot een onafhankelijke rechterlijke macht en toegang tot rechtsmiddelen. De situatie in Georgië is sinds de vorige beoordeling niet in aanmerkelijke zin gewijzigd. Er is geen sprake van een aanmerkelijke achteruitgang op één van de criteria democratisch bestuur, bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon en vrijheid van meningsuiting. Evenmin is sprake van achteruitgang op de meerderheid van de criteria. Een uitgebreidere beoordeling is derhalve niet aangewezen, aldus verweerder.
Uit de toelichting die als bijlage is toegevoegd aan de brief van 6 mei 2021, blijkt dat deze herbeoordeling onder andere is gebaseerd op het door eiser aangehaalde USDOS rapport 2020. Over de bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon staat in de toelichting dat het beeld dat in de herbeoordeling van september 2020 naar voren kwam wordt bevestigd. In dit verband verwijst verweerder naar ‘Public Defender’s Parliamentary Report 2020’. Verweerder motiveert verder onder verwijzing naar bronnen dat in Georgië weliswaar sprake is van een achteruitgang op het gebied van politieke rechten als gevolg van aanzienlijke tekortkomingen bij de verkiezingen in 2020, maar deze achteruitgang wordt niet aangemerkt als aanmerkelijk, omdat het geen directe invloed heeft op de veiligheid van individuen. Er is geen sprake van een aanmerkelijke achteruitgang op democratisch bestuur, bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon en vrijheid van meningsuiting. Evenmin is sprake van achteruitgang op de meerderheid van de criteria. De aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, en met verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat dit anders kan liggen voor LHBTI’s, wordt voortgezet.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Georgië wezenlijk is verslechterd. Zoals hiervoor onder 7.1.2. is weergegeven zijn de in het Kamerstuk van 11 oktober 2016 genoemde berichten van martelingen door gevangenispersoneel en politie in Georgië al door de Afdeling betrokken bij haar oordeel van 7 juli 2017 dat Georgië terecht als veilig land van herkomst is aangewezen. Zoals hiervoor onder 7.1.3. is weergegeven heeft verweerder de door eiser genoemde USDOS rapporten betrokken bij zowel de herbeoordeling van 30 september 2020 als bij de herbeoordeling van 6 mei 2021. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de herbeoordeling van 30 september 2020 op basis van het USDOS rapport 2019 ook op de door eiser genoemde punten – wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en de toegang tot onafhankelijk onderzoek, een onafhankelijke rechterlijke macht en toegang tot rechtsmiddelen – is ingegaan. Eiser heeft het door verweerder ingenomen standpunt in de toelichting van 6 mei 2021 dat het beeld dat in de herbeoordeling van 30 september 2020 naar voren kwam wordt bevestigd, niet betwist. Bij de herbeoordeling van 6 mei 2021 heeft verweerder ten aanzien van die punten daarom (kort) terug kunnen verwijzen naar de herbeoordeling van 30 september 2020. De rechtbank stelt verder vast dat de USDOS rapporten slechts kort op de vermeende martelingen en mishandelingen door overheidsfunctionarissen ingaan. Het had op de weg van eiser gelegen om meer informatie in te brengen hierover, en, voor zover van dergelijke martelingen en mishandelingen sprake is, over de afwezigheid van de mogelijkheid om daarover te klagen. Eiser heeft dit – ook in zijn verklaringen tijdens het gehoor veilig land van herkomst – niet gedaan, terwijl verweerder op grond van de USDOS rapporten heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een aanmerkelijke wijziging/achteruitgang op de genoemde punten. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Georgië sinds de eerste beoordeling in aanmerkelijke zin is gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich gelet op het voorgaande op het standpunt heeft kunnen stellen dat Georgië in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst is aan te merken. Dit betekent dat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Georgië geen bescherming nodig hebben. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Georgië voor hem geen veilig land van herkomst is en dat de Georgische autoriteiten hem geen bescherming kunnen of willen bieden.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat Georgië voor hem persoonlijk geen veilig land is. Hij verwijst naar zijn door verweerder geloofwaardig geachte asielrelaas en stelt dat hij zonder succes naar de politie en naar de Georgische vertegenwoordiger in Tsjetsjenië (vertegenwoordiger) is gegaan. Onder verwijzing naar werkinstructie 2014/10 betoogt hij dat verweerder hem niet kan tegenwerpen dat hij geen schriftelijk bewijs heeft van dat hij zich bij de vertegenwoordiger heeft beklaagd. Eiser kreeg steeds te horen dat hem geen bescherming kon worden geboden, wat past bij het beeld dat wordt geschetst in algemene bronnen over situaties van eerwraak. In dit verband verwijst hij naar de bronnen waarop hij in de zienswijze heeft gewezen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Georgië ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en evenmin dat hij bij voorkomende problemen niet de mogelijkheid heeft om de bescherming van de autoriteiten van Georgië in te roepen. Dat verweerder de problemen van eiser met familieleden van [naam persoon] geloofwaardig heeft geacht, leidt – anders dan eiser stelt – niet tot de conclusie dat verweerder alle verklaringen van eiser geloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft niet met documenten onderbouwd dat hij zich tot de lagere en hogere autoriteiten van Georgië heeft gewend. Zoals verweerder stelt blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij bij de politie een formulier mocht invullen, maar dat de politie hem niet kon helpen vanwege het ontbreken van bewijs. Verweerder heeft er daarbij op kunnen wijzen dat een enkele negatieve ervaring met de politie in Telavi niet de conclusie rechtvaardigt dat het gehele politieapparaat in Georgië geen bescherming kan bieden en dat eiser zich had kunnen beklagen bij de politie zelf of bij de hogere autoriteiten van Georgië als hij niet tevreden was over de werkwijze van de politie. Ook heeft verweerder erop gewezen dat van eiser verwacht kon en mocht worden dat hij eerst de bescherming en of hulp van de hogere autoriteiten zou zoeken voordat hij in een ander land om bescherming zou vragen. Voor zover de vertegenwoordiger eiser niet kon helpen, neemt dit – zoals verweerder stelt – niet weg dat het op de weg van eiser lag om zich nog tot andere instanties dan wel autoriteiten te wenden. Hetgeen eiser, onder verwijzing naar algemene bronnen, aanvoert in verband met eerwraak, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten, nu eiser ook hiermee niet heeft onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk is om de bescherming in te roepen van de Georgische autoriteiten.
9. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd in verband met zijn medische situatie en het reële risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verder geen bespreking. Dit hoort thuis in een artikel 64 procedure. Bij besluit van 8 januari 2021 heeft verweerder aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Los daarvan kan de medische situatie van eiser ook niet leiden tot een asielvergunning voor eiser, maar uitsluitend tot toepassing van artikel 64 of (eventueel daarna) een verblijfsvergunning op medische gronden. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1733).
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Georgië zowel in het algemeen en in het geval van eiser kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
11. Eiser stelt dat ten onrechte een inreisverbod is opgelegd, nu ten onrechte is geoordeeld dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond is en uit artikel 66a van de Vw blijkt dat een inreisverbod alleen opgelegd kan worden aan een vreemdeling op wie artikel 64 van de Vw niet van toepassing is. Op eiser is artikel 64 van de Vw wel van toepassing.
11.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van artikel 66a, tweede lid, een inreisverbod kan uitvaardigen tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. Anders dan eiser stelt, staat zijn artikel 64 status er dus niet aan in de weg dat aan hem een inreisverbod is opgelegd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit paragraaf A/7.4.1. van de Vreemdelingencirculaire volgt dat het inreisverbod wordt opgeschort als toepassing wordt gegeven aan artikel 64 van de Vw. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eiser rechtmatig verblijf heeft ondanks het inreisverbod, op grond van artikel 66a, zesde lid aanhef en onder b, van de Vw, in samenhang bezien met artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw.
11.2.
Gelet op het voorgaande is terecht een inreisverbod opgelegd. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd, zoals bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vw, op grond waarvan verweerder af had moeten zien van het opleggen van een inreisverbod.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid vanmr. H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.