ECLI:NL:RBDHA:2021:6937
Rechtbank Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek minderjarige ongegrond; geen schending vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De zaak betreft een minderjarige die in 2012 door de kinderrechter is veroordeeld voor openlijke geweldpleging. De veroordeelde heeft bezwaar gemaakt tegen de afname van DNA, die op 14 januari 2021 heeft plaatsgevonden, en stelt dat dit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De verdediging betoogt dat er ten tijde van de veroordeling een beleid was van het Openbaar Ministerie om geen DNA af te nemen bij minderjarigen, en dat de wijziging van dit beleid met terugwerkende kracht onrechtmatig is. De rechtbank heeft de procedure in raadkamer behandeld en kennisgenomen van het strafdossier. De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard, omdat de Wet DNA verplicht tot afname van DNA bij veroordeelden, tenzij er sprake is van uitzonderingen. De rechtbank oordeelt dat er geen uitzonderingsgrond van toepassing is en dat de afname van DNA rechtmatig is. De rechtbank verwerpt het beroep op schending van het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezegging is gedaan dat er geen DNA zou worden afgenomen. De rechtbank concludeert dat de afname van DNA niet in strijd is met de wet en verklaart het beklag ongegrond.