ECLI:NL:RBDHA:2021:6899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
NL21.7291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Tunesische nationaliteit bezittende man, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 13 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Roemenië als verantwoordelijk land was vastgesteld op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 juni 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eiser had aangevoerd dat hij mishandeld was door de Roemeense politie en dat hij niet in staat was geweest om juridische bijstand te krijgen. Hij stelde dat een terugkeer naar Roemenië zou leiden tot indirect refoulement, omdat Roemenië hem zou terugsturen naar Tunesië. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende had gemotiveerd dat Roemenië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat de eiser niet had aangetoond dat dit in zijn geval anders was. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser geen bijzondere redenen vormden om af te wijken van de Dublinverordening.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter E.F. Bethlehem en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7291

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], alias, [naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E van Hoof).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 mei 2021 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.7292, op 17 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Teulings. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te bezitten. Op 13 februari 2021 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 14 augustus 2020 in Roemenië een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening is Roemenië verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Op 11 maart 2021 heeft Roemenië het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten aanzien van Roemenië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij stelt te zijn mishandeld door de Roemeense politie, waarbij hij gewond is geraakt aan zijn oog. Verder meent eiser dat het niet mogelijk is geweest om juridische bijstand te krijgen of bijstand van een tolk. Een terugkeer naar Roemenië zal leiden tot indirect refoulement, omdat Roemenië al heeft laten blijken eiser terug te sturen naar Tunesië, aldus eiser, en verwijst hij naar drie uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch. [2] Tot slot heeft eiser in beroep aangevoerd dat het niet mogelijk is om te klagen bij de Roemeense autoriteiten, omdat zij degenen zijn die hem hebben mishandeld. Op basis van het voorgaande had verweerder de aanvraag aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat uit het claimakkoord van 11 maart 2021 volgt dat de Roemeense autoriteiten de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Roemenië haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft het tegendeel niet met documenten aannemelijk gemaakt. De verwijzing naar de uitspraken van de zittingsplaats ’s-Hertogenbosch is hiervoor onvoldoende. In die uitspraken is verweerder opgedragen nader onderzoek te doen naar de juistheid van de specifieke verklaringen van de vreemdelingen in die zaken. Het persoonlijk relaas van eiser maakt echter dat vergelijking met die zaken niet opgaat.
5. Verder heeft verweerder gemotiveerd overwogen dat uit eisers verklaringen evenmin volgt dat eiser niet aan Roemenië kan worden overgedragen. Voor zover eiser ontevreden is over het verloop van zijn eerdere asielprocedure en de gestelde mishandeling van de Roemeense politie, geldt dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Roemenië dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Roemenië hem niet zouden kunnen of willen helpen, temeer nu eiser dat ook niet eerder heeft geprobeerd, zoals blijkt uit zijn verklaringen. [3]
6. De rechtbank stelt vast dat eiser voor wat betreft de overige gronden van zijn beroep heeft volstaan met een herhaling van zijn zienswijze. Verweerder heeft hierop in het bestreden besluit gemotiveerd gereageerd. Nu eiser in beroep niet heeft aangevoerd waarom deze motivering onvoldoende of onjuist is, kan die motivering standhouden.
7. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser aan Roemenië van onevenredige hardheid getuigt en verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU), nr. 604/2013.
2.Rb Den Haag, zp. ‘s-Hertogenbosch 16 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11599, 16 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11600 en 1 april 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:1503.
3.Aanmeldgehoor 21 februari 2021, p. 8.