In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 juni 2021, wordt de aanvraag van een Nigeriaanse eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië als verantwoordelijk land is aangewezen op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië, die zijn toegang tot de asielprocedure zouden belemmeren.
De rechtbank overweegt dat, hoewel er tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure zijn, de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft niet aangetoond dat Italië in zijn geval de verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank wijst erop dat de informatie uit het AIDA-rapport van 3 juni 2021 niet wezenlijk afwijkt van eerdere rapporten en dat de situatie in Italië voor Dublinclaimanten niet zodanig is dat terugkeer in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.
Daarnaast wordt ingegaan op de rechtsbijstand die eiser in Italië zou ontvangen. De rechtbank concludeert dat de enkele omstandigheid dat eiser geen kosteloze rechtsbijstand heeft gekregen, niet betekent dat de Italiaanse asielprocedure in strijd is met de Europese richtlijnen. Eiser heeft in het verleden in Italië een asielaanvraag kunnen indienen en is daarbij bijgestaan door een advocaat. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling wordt genomen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.