ECLI:NL:RBDHA:2021:6774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
NL21.8151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: beoordeling van verantwoordelijkheidscriteria en rechtsbijstand in Italië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 juni 2021, wordt de aanvraag van een Nigeriaanse eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië als verantwoordelijk land is aangewezen op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië, die zijn toegang tot de asielprocedure zouden belemmeren.

De rechtbank overweegt dat, hoewel er tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure zijn, de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft niet aangetoond dat Italië in zijn geval de verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank wijst erop dat de informatie uit het AIDA-rapport van 3 juni 2021 niet wezenlijk afwijkt van eerdere rapporten en dat de situatie in Italië voor Dublinclaimanten niet zodanig is dat terugkeer in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.

Daarnaast wordt ingegaan op de rechtsbijstand die eiser in Italië zou ontvangen. De rechtbank concludeert dat de enkele omstandigheid dat eiser geen kosteloze rechtsbijstand heeft gekregen, niet betekent dat de Italiaanse asielprocedure in strijd is met de Europese richtlijnen. Eiser heeft in het verleden in Italië een asielaanvraag kunnen indienen en is daarbij bijgestaan door een advocaat. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling wordt genomen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8151

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.J.A. Hendriks),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 7 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek in eerste instantie afgewezen. Verweerder heeft verzocht om een herbeoordeling. Italië heeft vervolgens alsnog ingestemd met het verzoek.
3. Op wat eiser hiertegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser voert aan dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser gewezen op het AIDA
Country Report: Italy(
2020 update) van 3 juni 2021 en een artikel van Vluchtelingenwerk Nederland waarin een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste punten uit het AIDA-rapport [3] . Uit deze stukken blijkt volgens eiser dat er voor Dublinterugkeerders in Italië gebreken zijn omtrent de registratie en opvang, waardoor toegang tot de asielprocedure onmogelijk wordt gemaakt.
5. De Afdeling [4] heeft in verschillende uitspraken geoordeeld dat hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [5] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Italië in zijn geval de verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [6] of artikel 4 van het Handvest [7] . Eiser is hierin niet geslaagd.
6. Het AIDA-rapport van 3 juni 2021 en het artikel van Vluchtelingenwerk Nederland bevatten geen wezenlijk andere informatie dan het AIDA-rapport van 27 mei 2020 dat reeds is betrokken bij de uitspraken van de Afdeling. Over het AIDA-rapport van 27 mei 2020 heeft de Afdeling in de uitspraak van 15 oktober 2020 [8] overwogen dat het geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan volgt uit de landeninformatie die reeds bij de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 [9] is betrokken. In die laatste uitspraak is de Afdeling tot de conclusie gekomen dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dat er een periode kan bestaan tussen de aanmelding en de registratie van de asielaanvraag en dat in die tijd de vreemdeling mogelijk geen toegang heeft tot opvangvoorzieningen, betekent niet dat sprake is van een aan het systeem gerelateerd gebrek en een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie.
7. Ook het persoonlijke relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Italië niet aan de daaraan te stellen eiser voldoet. Uit zijn verklaringen tijdens het aanmeldgehoor blijkt dat hij in Italië in 2014 een asielaanvraag heeft kunnen indienen, een tijdelijk verblijfsdocument heeft ontvangen, opvang heeft gehad, een beslissing heeft ontvangen, is gehoord en in beroep is gegaan tegen zijn beslissing. Daaruit kan niet worden afgeleid dat eiser in het verleden in Italië het slachtoffer is geworden van een door artikel 4 van het Handvest verboden behandeling. Voor zover eiser problemen zou ondervinden in Italië dient hij zich te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Italië dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Italië hem niet zouden kunnen of willen helpen.
Rechtsbijstand
8. Eiser stelt dat hij in Italië geen adequate rechtsbijstand zal krijgen. Hij beschikt ook niet over voldoende middelen om het salaris van een advocaat te betalen.
9. Uit eisers verklaringen tijdens het aanmeldgehoor blijkt dat hij in Italië beroep heeft kunnen instellen tegen de beslissing van de Italiaanse autoriteiten en dat hij daarbij is bijgestaan door een advocaat. De enkele omstandigheid dat dit beroep ongegrond is verklaard leidt niet tot de conclusie dat Italië zich niet aan de Europese richtlijnen heeft gehouden.
10. Daarnaast geldt dat als een asielzoeker in Italië niet automatisch wordt voorzien van kosteloze rechtsbijstand, dat niet betekent dat de Italiaanse asielprocedure in strijd is met de Procedurerichtlijn [10] . Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Indien eiser vindt dat de kosteloze rechtsbijstand hem ten onrechte wordt onthouden of dat hij geen adequate rechtsbijstand krijgt, dient hij hierover te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gesteld of gebleken dat klagen hierover niet mogelijk is.
Indirect refoulement
11. Eiser voert aan dat de Italiaanse autoriteiten hem zullen uitzetten naar Nigeria, waar hij een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
12. Met het claimakkoord garandeert Italië dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn aanvraag zal worden beoordeeld in lijn met de verdragsverplichtingen en geldende Europese richtlijnen. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van refoulement zal zijn. De vrees van eiser dat hij door Italië uitgezet zal worden naar Nigeria doet hier niet aan af.
Artikel 17 van de Dublinverordening
13. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen.
14. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van bijzondere en individuele omstandigheden en heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.UPdate 2021 nr. 23, jaargang 27.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie onder meer de uitspraken van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131, 15 oktober 2020 ECLI:NL:RVS:2020:2449, en 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:464.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de Grondenrechten van de Europese Unie.
10.Richtlijn 2013/32/EU.