ECLI:NL:RBDHA:2021:6630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
NL20.14574 en NL20.14575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvragen

In deze zaak hebben eisers, [Naam 1] en [Naam 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvragen, ingediend op 12 juli 2019. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000, was verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beslissing had genomen. Eisers hebben verweerder op 24 juni 2020 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna zij op 26 juli 2020 beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepen gegrond zijn, omdat de beslistermijn was overschreden en verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om deze termijn te verlengen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in zijn verweerschrift heeft betoogd dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden vanwege capaciteitsproblemen bij de IND en de coronamaatregelen. De rechtbank heeft dit betoog verworpen, omdat de overmacht slechts van toepassing was van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een dwangsom van € 1.442 te betalen, en binnen acht weken een beslissing op de aanvragen van eisers te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vastgesteld op € 267. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.14574 en NL20.14575
V-nummers: [3 nummers]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiser

[Naam 2], eiseres
mede namens
[Naam 3]gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Hogervorst).

Procesverloop

Op 26 juli 2020 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 12 juli 2019 asielaanvragen ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 12 januari 2020 een beslissing had moeten nemen.
2. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 6 augustus 2020 betoogd dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, waarbij hij stelt dat hij vanwege de grote achterstanden bij de IND en vanwege de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus niet in staat is om te beslissen. De rechtbank volgt dit niet. Aangenomen wordt dat verweerder alleen van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen en daardoor niet op de daardoor geraakte asielaanvragen kon beslissen [1] .
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvragen is genomen. Eisers hebben verweerder op 24 juni 2020 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eisers beroep hebben ingesteld. De beroepen zijn daarom kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb verbeurt verweerder een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke is, met een maximum van 42 dagen en
€ 1.442. De hiervoor genoemde overmacht aan de zijde van verweerder schortte deze wettelijke dwangsomverplichting zelfstandig op [2] . Dit laat in dit geval onverlet dat verweerder voordien aan eisers een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd voor het maximale aantal dagen. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om binnen zes weken over te gaan tot betaling van de maximum dwangsom.
5.
Verweerder heeft in het verweerschrift met een beroep op de capaciteitsproblemen bij de IND verzocht om een nadere beslistermijn van zestien weken.
Gezien de achterstanden in het verwerken van asielaanvragen bij verweerder is naar het oordeel van de rechtbank sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Er moet echter ook rekening worden gehouden met de uiterste termijn die op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn [3] wordt gesteld aan het nemen van een beslissing op een asielaanvraag. Op grond van deze bepaling moet een asielprocedure binnen 21 maanden zijn afgerond. In dit geval zijn de aanvragen ingediend op 12 juli 2019, wat betekent dat die termijn inmiddels is verstreken. Gelet hierop en met het oog op de door verweerder in acht te nemen zorgvuldigheid bij het beslissen op de aanvragen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een beslissing op de aanvragen moet nemen [4] .
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, overeenkomstig met het landelijke beleid, dat verweerder een dwangsom verbeurt van
€ 100 per dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500. Aangezien het hier gaat om aanvragen van echtgenoten die samen Nederland zijn ingereisd en hun aanvragen gelijktijdig hebben ingediend, is sprake van samenhang. Om die reden zal er slechts één dwangsom worden opgelegd. [5] .
8. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 267 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor van 0,5). Ook hier is sprake van samenhang.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden aan eisers een dwangsom met het bedrag van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro) te betalen
;
 bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit op de aanvragen van eisers bekendmaakt;
 bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers van € 267 (tweehonderdzevenenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949
2.AbRS 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949
3.Richtlijn 2013/32/EU
4.AbRS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560
5.AbRS 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624