ECLI:NL:RBDHA:2021:6619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
C/09/569854 / HA ZA 19-259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onterecht ontvangen uitkeringen en premievrijstelling in het kader van arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak vordert Achmea Schadeverzekeringen N.V. van [gedaagde] terugbetaling van onterecht ontvangen uitkeringen en premievrijstelling op basis van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De rechtbank Den Haag heeft op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in deze bodemzaak. De procedure begon met een dagvaarding op 28 januari 2019, gevolgd door verschillende processtukken en een comparitie van partijen. Achmea stelt dat [gedaagde] opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn arbeidsongeschiktheid en werkzaamheden, waardoor hij onterecht uitkeringen heeft ontvangen. [gedaagde] betwist deze beschuldigingen en stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is verklaard door deskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] inderdaad werkzaamheden heeft verricht als kassenbouwer, ondanks zijn claim van volledige arbeidsongeschiktheid. Dit leidde tot de conclusie dat hij opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt, wat resulteert in het vervallen van zijn recht op uitkering. De rechtbank heeft de vorderingen van Achmea toegewezen en de vorderingen van [gedaagde] in reconventie afgewezen. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/569854 / HA ZA 19-259
Vonnis van 23 juni 2021
in de zaak van
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.te Apeldoorn,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. H.J. Arnold te Den Haag
tegen
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. E.W. Bosch te Honselersdijk.
Partijen zullen hierna Achmea en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 januari 2019, met producties 1 – 18;
  • de conclusie van antwoord tevens inhoudende een vordering in (voorwaardelijke) reconventie, met producties 1 – 3;
  • het tussenvonnis van 5 juni 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, met producties 19 – 23;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2019;
  • diverse verzoeken van partijen tot aanhouding, waarna de zaak is verwezen naar de parkeerrol;
  • de akte na comparitie van de zijde van Achmea, met producties 24 – 27;
  • de antwoordakte na comparitie van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is een nadere datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is werkzaam als zelfstandige. Hij heeft op 25 juli 2003 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Achmea. Blijkens het polisblad van 2 augustus 2012 is het verzekerd beroep “exploitant van een bedrijf in kassenbouw”. Feitelijk is het verzekerd beroep “kassenbouwer”. Tevens staat op het polisblad vermeld dat:
  • uitgekeerd wordt vanaf 25 % arbeidsongeschiktheid;
  • de uitkering gelijk is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage;
  • de bedragen van de dekking(en) en de uitkeringen jaarlijks worden verhoogd met 3%;
  • het verzekerde inkomen € 39.300 bedraagt;
  • de eigenrisicoperiode twee maanden bedraagt.
2.2.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Arbeidsongeschiktheidsverzekering model 42703 (hierna: de polisvoorwaarden) van toepassing. Hierin staan – voor zover hier van belang – de volgende bepalingen:

Artikel 1 Begrippen
[..]
Arbeidsongeschiktheid
Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake indien er in relatie tot ziekte of ongeval, objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde beperkt is in zijn of haar functioneren. [..]
1
Beroepsarbeidsongeschiktheid
Zonder iets af te doen aan bovenstaande omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid is arbeidsongeschiktheid aanwezig als de verzekerde voor ten minste het op het verzekeringsbewijs vermelde percentage ongeschikt is voor het verrichten van werkzaamheden die verbonden zijn aan het beroep of bedrijf, of die in het beroep of bedrijf in redelijkheid van de verzekerde verlangd kunnen worden. Bij het vaststellen van de werkzaamheden houden wij rekening met mogelijke taakaanpassingen, taakverschuivingen, en/of aanpassing van de werkomstandigheden.
[..]
Artikel 8 Vaststelling van en recht op uitkering bij arbeidsongeschiktheid
1 Wij stellen de mate van arbeidsongeschiktheid vast aan de hand van rapportages van door ons aan te wijzen deskundigen.
[..]
Artikel 11 Verplichtingen bij arbeidsongeschiktheid
[..]
9 De arbeidsongeschikte verzekerde moet ons of de door ons aan te wijzen deskundigen alle gegevens verstrekken of laten verstrekken die wij nodig hebben voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkering. Als u of de arbeidsongeschikte verzekerde opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt of laat verstrekken, vervalt elk recht op uitkering.
[..]
Artikel 26 Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
[..]
9 Zolang de verzekerde arbeidsongeschikt is volgens artikel 8 en deze arbeidsongeschiktheid langer dan één jaar bestaat, verlenen wij vrijstelling van premiebetaling.
[..]
Artikel 28 Einde van de verzekering
[..]
5 Als wij vaststellen dat u of verzekerde ons opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt of heeft laten verstrekken, eindigt deze verzekering onmiddellijk.
[..]”
2.3.
Op 25 september 2012 is [gedaagde] door zijn tussenpersoon arbeidsongeschikt gemeld met ingang van 11 september 2012 in verband met klachten aan zijn rechter pols.
2.4.
Met ingang van 1 januari 2013 heeft Achmea aan [gedaagde] een uitkering betaald op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100.
2.5.
Per 2 september 2013 is aan [gedaagde] in verband met zijn arbeidsongeschiktheid premievrijstelling verleend.
2.6.
In de jaren 2012 tot en met 2016 is er regelmatig telefonisch contact geweest tussen [gedaagde] en diverse claimbehandelaars van Achmea. Volgens de eigen aantekeningen van Achmea heeft [gedaagde] in de diverse gesprekken het beeld geschetst dat zijn bedrijf tot eind 2013 volledig stil lag omdat hij niet kon werken, en dat hij in de jaren 2014 tot en met 2016 alleen bij stormschades enig werk had, waarvoor hij anderen inschakelde.
2.7.
In diezelfde periode heeft [gedaagde] contact gehad met diverse deskundigen:
- Op 6 december 2012 wordt [gedaagde] onderzocht door adviserend arts dr. [A]. Hierbij wordt [gedaagde] 100% arbeidsongeschikt geacht.
- Op 11 december 2012 wordt [gedaagde] bezocht door arbeidsdeskundige mevrouw [B]. Uit haar rapport van 17 december 2012 blijkt dat [gedaagde] heeft verklaard dat hij in het geheel geen werkzaamheden verricht omdat hij daartoe niet in staat is.
- Op 9 april 2013 is [gedaagde] onderzocht door een expertisearts. In het rapport van 8 mei 2013 staat bij de anamnese beschreven dat [gedaagde] door de klachten niet kan werken.
- Op 10 februari 2014 heeft [gedaagde] zijn eigen specialist bezocht. Uit de informatie van deze specialist blijkt dat [gedaagde] door angst om dingen te laten vallen zijn beroep als kassenbouwer niet meer kan uitvoeren.
- Op 20 augustus 2015 is [gedaagde] in opdracht van Achmea onderzocht door handchirurgen drs. [C] en prof. dr. [D]. In het rapport van 14 januari 2016 staat bij de anamnese dat [gedaagde] sinds het ongeval zijn werk als kassenbeglazer niet meer kan uitvoeren.
2.8.
De in 2.7 genoemde handchirurgen [C] en [D] hebben als diagnose gesteld dat [gedaagde] lijdt aan een
“recidief radiovolair polsganglion van de rechterpols alsmede een cheiralgia parastethica ten gevolge van de op 12 oktober 2012 uitgevoerde operatie”
2.9.
Daarbij stellen [C] en [D] het volgende vast:
“Gecombineerd leidt dit tot een subjectief krachtsverlies en een verminderde sturing van de rechterhand. Het krachtsverlies was ten tijde van het onderzoek niet te objectiveren. Het is echter aannemelijk dat betrokkene op basis van pijn en mechanische belemmering zijn werk als kassenbeglazer niet meer veilig kan uitvoeren (expert opinion)”.
2.10.
Op 19 januari 2017 vond een gesprek plaats tussen [gedaagde] , zijn administrateur / boekhouder [E], de door Achmea ingeschakelde arbeidsdeskundige [F] en adviseur [G] van Motivity. Uit het gespreksverslag van 31 januari 2017 van Motivity blijkt dat [gedaagde] in dit gesprek heeft verteld dat hij na 2012 nog wel wat activiteiten heeft verricht, waarbij hij Poolse jongens inschakelde voor opruimwerkzaamheden na stormschade. Hij gaf dan instructies maar werkte uitvoerend niet mee.
2.11.
Op 6 november 2017 is [gedaagde] opnieuw bezocht door arbeidsdeskundige [F]. In dit gesprek heeft [gedaagde] verklaard dat hij na het intreden van de arbeidsongeschiktheid in eerste instantie nog heeft doorgewerkt als een vrijwel niet meewerkende supervisor. In zijn rapport van 11 december 2017 komt de arbeidsdeskundige tot de conclusie dat [gedaagde] op, basis van de beperkingen die de medisch adviseur stelt, voor 100% arbeidsongeschikt is voor het beroep van kassenbouwer.
2.12.
Achmea heeft vervolgens aan [gedaagde] financiële informatie opgevraagd over zijn onderneming. Uit de ontvangen informatie blijkt volgens Achmea dat [gedaagde] in 2013 en 2014 wel degelijk heeft gewerkt als kassenbouwer.
2.13.
Bij brief van 20 juni 2018 heeft Achmea de verzekering opgezegd op grond van artikel 28 lid 5 van de polisvoorwaarden. Tevens vordert zij bij deze brief terugbetaling van de door haar betaalde uitkeringen en betaling van de premies waarvoor [gedaagde] ten onrechte vrijstelling heeft genoten.
2.14.
Bij brief van 4 juli 2018 heeft Achmea aan [gedaagde] (voor zover van belang) meegedeeld dat ook alle overige verzekeringsrelaties tussen Achmea en (de onderneming van) [gedaagde] worden stopgezet per 1 januari 2019. Ook heeft Achmea aangekondigd dat de gegevens van [gedaagde] voor de duur van 8 jaar in het Extern Verwijzingsregister worden opgenomen. [gedaagde] betwist de ontvangst van deze brief.
2.15.
Op 18 januari 2019 heeft Achmea een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Het verlof is op diezelfde dag verleend. Vervolgens heeft Achmea beslag gelegd op de bankrekening(en) van [gedaagde] bij de Rabobank en op de woning van [gedaagde] .
2.16.
Tijdens de comparitie hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] het grootboek en de verkoop- en aankoopnota’s over de jaren 2009 tot en met 2015 ter beschikking zal stellen aan Achmea. [gedaagde] heeft deze stukken aan Achmea verstrekt en heeft aan Motivity de opdracht gegeven deze stukken te analyseren. Op 2 december 2020 heeft Motivity een definitief rapport uitgebracht. Motivity vat haar bevindingen (voor zover van belang) als volgt samen:
  • “Er is sinds september 2012 geen sprake van AO;
  • (..)
  • Het bedrijf is ook in de periode na arbeidsongeschiktheid voortgezet;
  • Er is geen sprake van wezenlijke verandering in bedrijfsactiviteiten, voor zover wij dit kunnen beoordelen op basis van de ingeziene verkoopfacturen. Er lijkt wel een verschuiving te zijn;
  • Omzet was met name afkomstig uit gewerkte uren, al of niet door derden;
  • Er is sinds 2013 sprake van een toename van inhuur derden;
  • De toename inhuur derden geeft geen volledige verklaring voor de vraag wie de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Er zijn meerdere aansluitende detailperiodes waarin wél verkoopfacturen zijn verzonden maar géén facturen zijn ontvangen voor inhuur van derden, waaronder de periode direct na AO-melding (…);
  • (…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Achmea vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan Achmea van:
een bedrag van € 220.572,76 aan ontvangen uitkeringen, te vermeerderen met de wettelijke rente conform opgave van Achmea;
een bedrag van € 33.219,19 aan genoten premievrijstelling, te vermeerderen met de wettelijke rente conform opgave van Achmea;
de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Achmea legt aan haar vorderingen – kort samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt waardoor hij achteraf bezien geen recht had op een uitkering en ook het recht op premievrijstelling is vervallen. [gedaagde] moet daarom de onverschuldigd betaalde uitkeringen over 2013 – 2018 terugbetalen en hij moet de over 2013 – 2017 verschuldigde premies alsnog voldoen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Achmea te bevelen om binnen 2 x 24 uur na dit vonnis zijn persoonsgegevens uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister te verwijderen en verwijderd te houden, zodanig dat niet is te zien dat hij enige tijd geregistreerd heeft gestaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
voor recht te verklaren dat de verzekeringsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd en nog bestaat, zodat Achmea gehouden is om deze overeenkomst stipt en tijdig na te komen, onder meer door de uitkering onder de verzekering met terugwerkende kracht tot 20 juni 2018 te hervatten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
voor recht te verklaren dat de verzekeringsovereenkomst voor de auto niet rechtsgeldig is beëindigd en nog bestaat, zodat Achmea gehouden is om deze overeenkomst stipt en tijdig na te komen;
voor recht te verklaren dat Achmea toerekenbaar tekort is geschoten door de autoverzekering tussentijds te beëindigen zonder dit te melden, zodat zij aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het feit dat hij zijn auto elders moest verzekeren, met veroordeling van Achmea tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Achmea te veroordelen om binnen 2 x 24 uur na dit vonnis het conservatoir derdenbeslag onder de Rabobank en het beslag op de woning van [gedaagde] door te halen en doorgehaald te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
met veroordeling van Achmea in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat van opzet tot misleiding geen sprake is geweest. Daarom is hij ten onrechte geregistreerd als fraudeur, zijn de verzekeringsovereenkomsten niet rechtsgeldig opgezegd en moeten de door Achmea gelegde beslagen worden opgeheven.
3.7.
Achmea voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] opzettelijk onjuiste informatie aan Achmea en de door haar ingeschakelde deskundigen heeft verstrekt. De vraag die daar achter schuil gaat, is of [gedaagde] sinds het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid werkzaamheden verricht als kassenbouwer. Achmea stelt dat dit het geval is, [gedaagde] betwist dat.
4.2.
[gedaagde] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat irrelevant is met welke werkzaamheden hij sinds zijn arbeidsongeschiktheidsmelding inkomsten verdient. Zowel de handchirurgen [C] en [D] als de arbeidsdeskundige [F] hebben immers vastgesteld dat [gedaagde] zijn werkzaamheden als kassenbouwer niet meer kan uitoefenen. Nu [gedaagde] een beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten en de deskundigen hebben vastgesteld dat [gedaagde] zijn verzekerd beroep niet meer kan uitoefenen, staat het recht van [gedaagde] op een uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid vast. [gedaagde] is daarom niet gehouden Achmea te informeren over de vraag welke werkzaamheden hij uitvoert, zo betoogt [gedaagde] .
[gedaagde] ziet daarmee echter over het hoofd dat de vraag of [gedaagde] (los van de inhoud van de rapportages) feitelijk in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren, relevant is voor de vraag of hij daadwerkelijk arbeidsongeschikt is in de zin van de polis. Daarnaast wordt op grond van artikel 1 lid 1 van de polisvoorwaarden bij het bepalen van het percentage arbeidsongeschiktheid ook rekening gehouden met mogelijke taakaanpassingen en taakverschuivingen. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, heeft Achmea er dus wel degelijk belang bij te weten welke werkzaamheden [gedaagde] sinds zijn arbeidsongeschiktheidsmelding verricht.
4.3.
De volgende vraag is dan of [gedaagde] – zoals Achmea stelt – aan Achmea opzettelijk onjuiste informatie heeft verschaft over die werkzaamheden met het opzet Achmea te misleiden en een hogere uitkering te verkrijgen dan waarop [gedaagde] recht heeft.
Achmea heeft zich in dat verband beroepen op artikel 11 lid 9 van de polisvoorwaarden.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat, voor zover artikel 11 lid 9 van de polisvoorwaarden afwijkt van het bepaalde in artikel 7:941 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW), de maatstaf van artikel 7:941 lid 5 BW leidend is. Op grond van artikel 7:943 lid 2 BW kan immers niet ten nadele van de verzekeringnemer worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7:941 lid 5 BW.
4.5.
Artikel 7:941 lid 2 BW bepaalt dat de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde verplicht zijn binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor de verzekeraar van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Het recht op uitkering vervalt in beginsel als de verzekeringnemer of een tot uitkering gerechtigde deze verplichting niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden (artikel 7:941 lid 5 BW). De achterliggende gedachte achter die sanctie is dat de verzekeraar er bij het behandelen van een schadeclaim op moet kunnen vertrouwen dat de verzekerde juiste en zo volledig mogelijke informatie verstrekt.
Het is aan de verzekeraar die een beroep op artikel 7:941 lid 5 BW doet om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit blijkt dat het bedoeling van de verzekerde is geweest om met zijn onjuiste mededelingen aan de verzekeraar een uitkering te verkrijgen, die hij bij een juiste opgave niet zou hebben verkregen (HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:311). Is dit het geval, dan vervalt het recht op uitkering, tenzij de misleiding dat niet rechtvaardigt. De stelplicht en bewijslast van deze uitzondering rusten op de verzekerde.
4.6.
De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of Achmea voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om tot de conclusie te komen dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting om Achmea te voorzien van alle benodigde informatie, met het opzet Achmea een uitkering te laten verstrekken, die zij anders niet zou hebben betaald.
4.7.
De stelling van Achmea komt er in feite op neer dat [gedaagde] niet arbeidsongeschikt is in de zin van de polis, omdat hij nog altijd in staat is om zijn werk uit te voeren. Daarover heeft [gedaagde] – aldus nog steeds Achmea – tegen Achmea gelogen. [gedaagde] heeft de stellingen van Achmea bestreden.
4.8.
Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij inkomsten heeft doordat hij binnen zijn onderneming mensen inhuurt om werkzaamheden te verrichten in de kassenbouw. Daarnaast, zo vertelde [gedaagde] , handelt hij sinds het intreden van zijn klachten in materialen ten behoeve van de kassenbouw. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat [gedaagde] zijn grootboek en de verkoop- en aankoopnota’s over de jaren 2009 tot en met 2015 aan Achmea ter beschikking zal stellen. [gedaagde] heeft nadien de volgende stukken aan Achmea verstrekt:
  • de verkoopfacturen van 2008 – 2019;
  • de ontvangen facturen van 2012 – 2015;
  • overzicht kosten/omzet 2009, 2013, 2014 en 2015;
  • bankmutaties 2009, 2013, 2014 en 2015.
4.9.
Achmea heeft deze stukken laten bestuderen door Motivity. Motivity komt in haar rapport van 2 december 2020 tot de conclusie dat [gedaagde] zijn bedrijf ook in de periode na de arbeidsongeschiktheidsmelding (in september 2012) heeft voortgezet.
Motivity concludeert op basis van de door haar bestudeerde stukken dat de inkoop en verkoop van materiaal (en dus ook de daarmee gepaard gaande omzet) marginaal is. Volgens Motivity behaalt [gedaagde] de omzet binnen zijn onderneming vooral met gewerkte uren. Daarbij komt Motivity tot de conclusie dat de opdrachtgevers van [gedaagde] – net als voor zijn arbeidsongeschiktheid – met name actief zijn in de kassenbouw en kassensloop. Motivity heeft op basis van de aan haar verstrekte gegevens niet kunnen vaststellen dat er sprake is van een wezenlijke verandering in bedrijfsactiviteiten. Motivity stelt vervolgens vast dat [gedaagde] weliswaar sinds 2013 vaker derden inhuurt dan voorheen (voor 2013 minder dan 20% van de omzet, vanaf 2013 40-60 % van de omzet), maar dat deze toename geen volledige verklaring geeft voor de vraag wie de werkzaamheden heeft uitgevoerd waarmee [gedaagde] zijn omzet behaalt. Er zijn meerdere detailperiodes waarin wél verkoopfacturen zijn verzonden in verband met gewerkte uren, maar waarover geen facturen zijn ontvangen voor de inhuur van derden. Motivity concludeert op basis daarvan dat het er alle schijn van heeft dat een groot deel van de omzet wordt behaald doordat [gedaagde] nog altijd zelf werkzaamheden verricht als kassenbouwer.
4.10.
Achmea stelt zich, onder verwijzing naar het rapport van Motivity, op het standpunt dat [gedaagde] nog altijd actief is in het verzekerd beroep van kassenbouwer. Ook stelt zij zich op het standpunt dat [gedaagde] haar had moeten informeren over die werkzaamheden, omdat deze relevant waren voor het beoordelen van de mate van arbeidsongeschiktheid. Uit de nieuwe financiële informatie volgt volgens Achmea dat [gedaagde] vlak na zijn arbeidsongeschiktheidsmelding zelf heeft gewerkt (en daarvoor geen derden heeft ingeschakeld). Dat betekent dat de vele uitspraken die [gedaagde] in deze periode tegen medewerkers van Achmea en door Achmea ingeschakelde deskundigen heeft gedaan evident onjuist zijn. Daar komt bij dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat hij vooral materialen zou verkopen, terwijl uit de financiële stukken blijkt dat de inkoop en verkoop van materieel beperkt is geweest en nauwelijks invloed heeft op de hoogte van de omzet. Op basis daarvan stelt Achmea dat [gedaagde] onjuiste informatie heeft verstrekt met het opzet Achmea een uitkering te laten betalen, waarop hij geen recht had.
4.11.
[gedaagde] heeft in reactie op het rapport van Motivity opnieuw betoogd dat irrelevant is met welke werkzaamheden hij zijn omzet behaalt, omdat de deskundigen hebben vastgesteld dat hij 100% arbeidsongeschikt is voor het verzekerd beroep van kassenbouwer. De rechtbank passeert dit verweer en verwijst kortheidshalve naar hetgeen zij overwoog in 4.2. Daarnaast wijst [gedaagde] er op dat Motivity niet heeft kunnen vaststellen dat [gedaagde] ook na zijn arbeidsongeschiktheidsmelding precies dezelfde werkzaamheden uitvoerde als daarvoor. Die constatering is terecht. Voor zover [gedaagde] daarmee echter heeft willen betogen dat Achmea niet heeft voldaan aan haar stelplicht, faalt dat betoog. Weliswaar ligt het op de weg van Achmea om te stellen en te bewijzen dat [gedaagde] nog altijd actief is in het verzekerd beroep van kassenbouwer (en dat hij daarover opzettelijk onjuiste informatie heeft gegeven), maar de informatie die zij nodig heeft om aan die opdracht te voldoen bevindt zich bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft echter nagelaten om in reactie op de door Motivity opgeworpen vragen en suggesties duidelijkheid te verschaffen over de werkzaamheden die hij dan wél heeft verricht. Ook in zijn antwoordakte na comparitie heeft hij geen enkel inzicht gegeven in zijn activiteiten.
4.12.
Dit leidt tot de slotsom dat Achmea haar stelling dat er geen andere mogelijkheid is dan dat [gedaagde] feitelijk werkt als kassenbouwer en dat er dus sprake is van opzet tot misleiding, goed heeft beargumenteerd. [gedaagde] , op wie een verzwaarde motiveringsplicht rust ten aanzien van zijn verweer (hij beschikt immers over de gegevens die Achmea nodig heeft om haar stellingen te onderbouwen), heeft volstaan met een enkele betwisting. Hij heeft weliswaar betoogd dat hij niet werkt als kassenbouwer, maar heeft naar aanleiding van de door Achmea gestelde vragen, die valide zijn, geen enkele openheid van zaken gegeven over zijn activiteiten. Achmea heeft goed onderbouwd gesteld dat uit de administratie van [gedaagde] blijkt dat niet voor al het uitgevoerde werk derden zijn ingeschakeld en dat dit slechts tot de conclusie kan leiden dat [gedaagde] die werkzaamheden zelf heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft in reactie daarop nagelaten duidelijk te maken op welke werkzaamheden (en op wiens werkzaamheden) deze inkomsten betrekking hebben. Van [gedaagde] had verwacht mogen worden dat hij ten minste een plausibele uitleg of verklaring zou geven waarom hij – ondanks dat de administratie in de richting van het tegendeel wijst – niet gewerkt heeft als kassenbouwer. Dat heeft hij nagelaten. Daarmee heeft [gedaagde] de stelling van Achmea dat [gedaagde] ook na zijn arbeidsongeschiktheidsmelding zelf actief was als kassenbouwer, onvoldoende bestreden. Dit spreekt te meer nu [gedaagde] ook een contractuele verplichting heeft om Achmea te voorzien van de informatie die zij nodig heeft om haar uitkeringsplicht vast te stellen. Nu [gedaagde] daarin tekortschiet, rust het risico dat hij onvoldoende (sluitende) informatie aanlevert naar het oordeel van de rechtbank op hem, en niet op Achmea.
Om te worden toegelaten tot het leveren van (tegen)bewijs, is nodig dat de partij (in dit geval [gedaagde] ) de feiten waartegen zij tegenbewijs wil leveren, voldoende gemotiveerd heeft betwist (HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2320). Omdat [gedaagde] dit heeft nagelaten, wordt aan (tegen)bewijslevering door [gedaagde] niet toegekomen.
4.13.
In het licht van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat [gedaagde] ook sinds zijn arbeidsongeschiktheidsmelding werkt als kassenbouwer. Nu niet in geschil is dat [gedaagde] dat steeds heeft ontkend, staat daarmee ook vast dat [gedaagde] – in strijd met zijn verplichtingen op grond van artikel 7:941 lid 2 BW – Achmea heeft voorzien van onjuiste informatie over zijn bedrijfsactiviteiten. Nu niet is betwist dat [gedaagde] daarmee het opzet had Achmea te misleiden ( [gedaagde] heeft alleen bestreden dat hij opzettelijk informatie over
andere werkzaamheden dan kassenbouwvoor Achmea heeft achtergehouden), brengt artikel 7:941 lid 5 BW mee dat het recht van [gedaagde] op een uitkering is vervallen. Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat de door hem achtergehouden informatie niet van belang was voor het beoordelen van de uitkeringsplicht van Achmea, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Zoals de rechtbank in 4.2 heeft overwogen, is de vraag of [gedaagde] actief is als kassenbouwer, immers wel degelijk relevant voor de vraag of hij aanspraak kan maken op een uitkering onder de polis.
4.14.
Nu [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank geen recht heeft op een uitkering, betekent dat dat aan hem ten onrechte premievrijstelling is verleend.
4.15.
De gevorderde terugbetaling van de ontvangen uitkeringen en de vordering ten aanzien van de ten onrechte genoten premievrijstelling zullen dan ook worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente zal als niet betwist eveneens worden toegewezen.
in reconventie
de opzegging van de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de autoverzekering
4.16.
[gedaagde] stelt zich in reconventie op het standpunt dat het Achmea niet was toegestaan de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de eveneens bij Achmea afgesloten autoverzekering op te zeggen.
4.17.
De rechtbank stelt vast dat artikel 28 lid 5 van de toepasselijke polisvoorwaarden bepaalt dat de arbeidsongeschiktheidspolis onmiddellijk eindigt als Achmea vaststelt dat de verzekerde haar opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt. Nu de rechtbank in conventie tot het oordeel is gekomen dat [gedaagde] Achmea opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd over zijn werkzaamheden na zijn arbeidsongeschiktheidsmelding, leidt dat tot de slotsom dat Achmea de arbeidsongeschiktheidsverzekering terecht heeft beëindigd.
4.18.
Dat geldt ook voor de afgesloten autoverzekering. Tussen partijen is niet in geschil dat het Achmea op grond van de polisvoorwaarden die op de autoverzekering van toepassing waren, was toegestaan de overeenkomst te beëindigen per 1 januari van het daarop volgende jaar, mits zij een opzegtermijn van 2 maanden in acht zou nemen. Van die mogelijkheid heeft Achmea gebruik gemaakt. [gedaagde] heeft weliswaar betwist dat hij de opzeggingsbrief van Achmea van 4 juli 2018 heeft ontvangen, maar Achmea heeft onderbouwd betoogd dat zij de opzegging niet alleen aan [gedaagde] heeft gestuurd, maar ook aan zijn assurantietussenpersoon. Ook heeft Achmea gemotiveerd betoogd dat zij het royementsbewijs van de autoverzekering mede aan de tussenpersoon van [gedaagde] heeft gezonden. [gedaagde] heeft die stellingen niet betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat (de assurantietussenpersoon van) [gedaagde] de beëindigingsmededeling(en) van Achmea heeft ontvangen.
4.19.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat Achmea de beide verzekeringen rechtsgeldig heeft beëindigd. De vorderingen van [gedaagde] met een andere strekking, zullen daarom worden afgewezen. Nu Achmea niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de autoverzekering, is zij niet schadeplichtig jegens [gedaagde] . Ook de daartoe strekkende vorderingen zal daarom worden afgewezen.
de registraties
4.20.
[gedaagde] vordert dat Achmea wordt veroordeeld de registratie van zijn persoonsgegevens uit het Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister te verwijderen.
4.21.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtmatigheid van deze registraties afhankelijk is van de vraag of [gedaagde] Achmea opzettelijk heeft misleid. Gelet op haar oordeel in conventie, is de rechtbank van oordeel dat de gegevens van [gedaagde] rechtmatig in de beide registers zijn opgenomen. De vordering van [gedaagde] tot verwijdering van zijn gegevens uit die registers zal dan ook worden afgewezen.
de beslagen
4.22.
Nu [gedaagde] zal worden veroordeeld een aanzienlijk bedrag aan Achmea te betalen, ziet de rechtbank tot slot evenmin aanleiding Achmea te veroordelen tot opheffing van de door haar gelegde beslagen.
in conventie en in reconventie
de proceskosten
4.23.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
4.24.
De proceskosten in conventie, inclusief de verschuldigde beslagkosten, worden als volgt begroot:
  • kosten dagvaarding € 85,18
  • explootkosten beslaglegging € 523,89
  • griffierecht beslagzaak € 639,00
  • griffierecht bodemzaak € 4.030,00
  • advocaatkosten (inclusief beslaglegging) € 8.718,50 ( 3,5 punt x tarief € 2491)
totaal € 13.357,57
De proceskosten in reconventie worden als volgt begroot:
- advocaatkosten € 281,50 (0,5 punt x tarief € 563)
4.25.
Voor de gevorderde veroordeling in de nakosten is geen afzonderlijke veroordeling vereist, omdat die in de proceskosten zijn begrepen. Ze worden wel begroot.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Achmea te betalen een bedrag van € 220.572,76 wegens ten onrechte ontvangen uitkeringen, vermeerderd met de wettelijke rente over:
  • het bedrag van € 39.911,25 met ingang van 1 januari 2014,
  • het bedrag van € 41.107,80 met ingang van 1 januari 2015,
  • het bedrag van € 42.341,30 met ingang van 1 januari 2016,
  • het bedrag van € 43.728,78 met ingang van 1 januari 2017,
  • het bedrag van € 42.042,79 met ingang van 1 januari 2018,
  • het bedrag van € 11.440,84 met ingang van 1 juli 2018,
telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Achmea te betalen een bedrag van € 33.219,19 wegens ten onrechte genoten premievrijstelling, vermeerderd met de wettelijke rente over:
  • het bedrag van € 5.004,63 met ingang van 1 januari 2014,
  • het bedrag van € 6.222,56 met ingang van 1 januari 2015,
  • het bedrag van € 6.719,16 met ingang van 1 januari 2016,
  • het bedrag van € 7.246,96 met ingang van 1 januari 2017,
  • het bedrag van € 8.025,88 met ingang van 1 januari 2018,
telkens tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in conventie en in reconventie, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 13.639,07 aan tot op heden gemaakte proceskosten en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemde bedragen te rekenen vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling van de proceskosten;
5.5.
verklaart de veroordelingen onder 5.1, 5.2 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1366