Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 januari 2019, met producties 1 – 18;
- de conclusie van antwoord tevens inhoudende een vordering in (voorwaardelijke) reconventie, met producties 1 – 3;
- het tussenvonnis van 5 juni 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, met producties 19 – 23;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2019;
- diverse verzoeken van partijen tot aanhouding, waarna de zaak is verwezen naar de parkeerrol;
- de akte na comparitie van de zijde van Achmea, met producties 24 – 27;
- de antwoordakte na comparitie van de zijde van [gedaagde] .
2.De feiten
- uitgekeerd wordt vanaf 25 % arbeidsongeschiktheid;
- de uitkering gelijk is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage;
- de bedragen van de dekking(en) en de uitkeringen jaarlijks worden verhoogd met 3%;
- het verzekerde inkomen € 39.300 bedraagt;
- de eigenrisicoperiode twee maanden bedraagt.
Artikel 1 Begrippen
Beroepsarbeidsongeschiktheid
- “Er is sinds september 2012 geen sprake van AO;
- (..)
- Het bedrijf is ook in de periode na arbeidsongeschiktheid voortgezet;
- Er is geen sprake van wezenlijke verandering in bedrijfsactiviteiten, voor zover wij dit kunnen beoordelen op basis van de ingeziene verkoopfacturen. Er lijkt wel een verschuiving te zijn;
- Omzet was met name afkomstig uit gewerkte uren, al of niet door derden;
- Er is sinds 2013 sprake van een toename van inhuur derden;
- De toename inhuur derden geeft geen volledige verklaring voor de vraag wie de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Er zijn meerdere aansluitende detailperiodes waarin wél verkoopfacturen zijn verzonden maar géén facturen zijn ontvangen voor inhuur van derden, waaronder de periode direct na AO-melding (…);
- (…)”
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
- de verkoopfacturen van 2008 – 2019;
- de ontvangen facturen van 2012 – 2015;
- overzicht kosten/omzet 2009, 2013, 2014 en 2015;
- bankmutaties 2009, 2013, 2014 en 2015.
andere werkzaamheden dan kassenbouwvoor Achmea heeft achtergehouden), brengt artikel 7:941 lid 5 BW mee dat het recht van [gedaagde] op een uitkering is vervallen. Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat de door hem achtergehouden informatie niet van belang was voor het beoordelen van de uitkeringsplicht van Achmea, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Zoals de rechtbank in 4.2 heeft overwogen, is de vraag of [gedaagde] actief is als kassenbouwer, immers wel degelijk relevant voor de vraag of hij aanspraak kan maken op een uitkering onder de polis.
- kosten dagvaarding € 85,18
- explootkosten beslaglegging € 523,89
- griffierecht beslagzaak € 639,00
- griffierecht bodemzaak € 4.030,00
- advocaatkosten (inclusief beslaglegging) € 8.718,50 ( 3,5 punt x tarief € 2491)
5.De beslissing
- het bedrag van € 39.911,25 met ingang van 1 januari 2014,
- het bedrag van € 41.107,80 met ingang van 1 januari 2015,
- het bedrag van € 42.341,30 met ingang van 1 januari 2016,
- het bedrag van € 43.728,78 met ingang van 1 januari 2017,
- het bedrag van € 42.042,79 met ingang van 1 januari 2018,
- het bedrag van € 11.440,84 met ingang van 1 juli 2018,
- het bedrag van € 5.004,63 met ingang van 1 januari 2014,
- het bedrag van € 6.222,56 met ingang van 1 januari 2015,
- het bedrag van € 6.719,16 met ingang van 1 januari 2016,
- het bedrag van € 7.246,96 met ingang van 1 januari 2017,
- het bedrag van € 8.025,88 met ingang van 1 januari 2018,