ECLI:NL:RBDHA:2021:6445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/2900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van onvoldoende bewijs duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Venezolaanse nationaliteit, had de aanvraag ingediend op basis van zijn huwelijk met een referent met de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie die gelijkgesteld kan worden met een huwelijk. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om zijn claim te onderbouwen, ondanks dat hij tijdens het gehoor verklaarde alles goed te hebben begrepen. De rechtbank concludeerde dat het gelijktijdig houden van een gehoor een proportioneel middel was om de relatie te onderzoeken, en dat er geen schending was van het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser had niet aangetoond dat er minder beperkende manieren waren om de gezinsband aan te tonen. De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris niet ten onrechte had overwogen dat er geen objectieve belemmeringen waren om het familieleven in Venezuela uit te oefenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 20/2900 (beroep)
AWB 19/10003 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het doel ‘verblijf bij familie en gezin’ afgewezen.
Tegen het primaire besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot verweerder op het bezwaar heeft beslist.
Bij besluit van 16 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Nu verweerder een beslissing op het bezwaar heeft genomen voordat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ter zitting was behandeld, heeft de voorzieningenrechter het gedane verzoek op grond van artikel 8:81, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgevat als strekkende tot een verbod eiser uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Eiser is verschenen en heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen [referent] , referent en als tolk [tolk] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Eiser en referent zijn op 20 juni 2019 getrouwd. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser verblijft vanaf 1 juni 2018 in Nederland en is nooit in het bezit geweest van een verblijfsvergunning.

Besluitvorming verweerder

2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en omdat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De weigering om eiser niet vrij te stellen van het mvv-vereiste is niet in strijd met eisers familie,- en privéleven en als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] . Verder is niet gebleken dat referent gemeenschapsonderdaan is en dat eiser rechten kan ontlenen aan het EU-verblijfsrecht. Ten slotte stelt verweerder dat eiser niet in aanmerking komt voor toepassing van de hardheidsclausule en heeft verweerder eiser erop gewezen dat hij Nederland en de EU binnen 4 weken moet verlaten.
De beoordeling door de rechtbank
Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. Evenmin is in geschil dat er tussen eiser en referent sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In geschil is of verweerder eiser had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste.
Vrijstelling mvv-vereiste omdat referent gemeenschapsonderdaan is?
3. Eiser voert ten eerste aan dat hij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste omdat referent vanwege zijn Duitse nationaliteit een gemeenschapsonderdaan is en eiser daarom rechten kan ontlenen aan het EU-verblijfsrecht. Verweerder stelt ten onrechte dat dat de familierechtelijke betrekking tussen de referent en zijn Duitse moeder niet is aangetoond door het overleggen van de geboorteakte van referent en het paspoort van zijn Duitse moeder. Net als in Nederland bezit in Duitsland een ieder die geboren is uit een Duitse ouder de Duitse nationaliteit. Referent heeft een Duits paspoort aangevraagd bij het Duitse consulaat in Nederland ter bevestiging van zijn Duitse nationaliteit. Wegens corona is de afspraak gecanceld. Dit kan eiser niet worden tegengeworpen.
Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat verweerder bij de aanvraag had moeten onderzoeken of referent naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit heeft door hier actief naar te vragen in het aanvraagformulier.
3.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de door eiser overgelegde stukken niet ondubbelzinnig blijkt dat referent de Duitse nationaliteit heeft. Verder is niet onderbouwd dat referent al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een Duits paspoort of ander document waaruit ondubbelzinnig de Duitse nationaliteit blijkt, waardoor het beroep op overmacht of bewijsnood niet kan slagen. Uit de overgelegde e-mail van het Duitse consulaat volgt, zoals verweerder terecht stelt, niet dat referent een Duits paspoort heeft aangevraagd. Het betreft een algemene e-mail waaruit kan worden opgemaakt dat alle gemaakte afspraken worden afgezegd. Uit de e-mail kan niet worden afgeleid of referent ook daadwerkelijk een afspraak had ten behoeve van de aanvraag van een Duits paspoort en is onduidelijk aan wie de e-mail is gericht. Daarbij komt dat de e-mail pas in beroep is ingebracht en ook na het bestreden besluit is verzonden, zodat verweerder dit niet heeft kunnen betrekken bij de beoordeling.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat verweerder in het aanvraagformulier dat ziet op de onderhavige aanvraag, specifiek had moeten vragen of referent Unieburger is. In het aanvraagformulier wordt immers gevraagd naar de nationaliteit van referent. Het had op de weg van eiser (en referent) gelegen om, indien sprake is van meer dan één nationaliteit, dit volledig te vermelden. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrijstelling mvv-vereiste vanwege familieleven in de zin van artikel 8 EVRM?
4. Eiser voert verder aan dat er objectieve belemmeringen zijn om zijn familieleven met referent in Venezuela uit te oefenen. Eiser heeft niets meer in Venezuela; geen bezittingen, geen vrienden, geen kennissen en geen familie. Zijn hele familie is Venezuela ontvlucht. Daarnaast zijn eiser en referent aan Nederland gebonden nu eiser en referent hier getrouwd zijn, referent de Nederlandse nationaliteit heeft, referent een dienstbetrekking in Nederland heeft, de hele familie van referent in Nederland woont en referent een eigen woning in Nederland bezit.
4.1 De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals volgt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 [2] en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] , moet bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven dan wel familie- en gezinsleven een “fair balance” worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe.
4.2 De rechtbank moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
4.3 Ten aanzien van eisers familieleven met zijn echtgenoot heeft verweerder overwogen dat eiser vanaf 1 juni 2018 in Nederland is, maar dat hij nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Het betreft dus een eerste toelating waardoor eisers uitgangspositie minder sterk is. De omstandigheid dat referent Nederlands is en dat hij inkomen heeft wegen in eisers voordeel. Verweerder heeft van belang mogen achten dat eiser in Nederland een familieleven met zijn echtgenoot is aangegaan, terwijl hij wist dat hij geen rechtmatig verblijf had. Eiser heeft daarmee de Nederlandse overheid voor een voldongen feit gesteld. De gevolgen van deze keuze komen dan ook voor rekening en risico van eiser. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat er geen objectieve belemmering bestaat om het familieleven in Venezuela uit te oefenen. Eiser heeft tot juni 2018 zijn gehele leven in Venezuela gewoond zodat van hem verwacht mag worden dat hij zich daar zelfstandig kan handhaven. Ook is niet gebleken dat referent dusdanig gebonden is aan Nederland dat het onmogelijk is om het familieleven in Venezuela uit te oefenen.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle door eiser genoemde omstandigheden betrokken bij de afweging van de belangen en heeft verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat artikel 8 van het EVRM niet wordt geschonden door eiser niet vrij te stellen van het mvv-vereiste.
Moeten de asielgerelateerde gronden worden meegenomen bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM?
5. Tussen partijen is verder in geschil of verweerder de asielgerelateerde gronden dient te betrekken in de beoordeling.
5.1 Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat asielgerelateerde gronden alleen in een asielprocedure kunnen worden beoordeeld en dat het nodig zou zijn dat eiser daartoe een asielaanvraag indient. Volgens eiser zou hij bij terugkeer naar Venezuela een onaanvaardbaar risico lopen op het ondergaan van handelingen die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. In beroep heeft eiser in dit kader een verklaring overgelegd van een maatschappelijk werkster waarin zij heeft verklaard over de situatie in Venezuela en de situatie van eiser. Verweerder heeft deze omstandigheid onbestreden gelaten zodat het verweerder niet vrij staat om eiser een terugkeerbesluit op te leggen. Verweerder dient de omschrijving van deze omstandigheden en zijn beroep op bescherming van de Nederlandse overheid op te vatten als een verzoek om aan hem asiel te verlenen. Indien verweerder zou oordelen dat dit in een asielprocedure zou moeten worden beoordeeld, dan ligt het op de weg van verweerder om het verzoek van eiser door te leiden naar een asielprocedure.
5.2 Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte de asielgerelateerde gronden niet heeft beoordeeld, overweegt de rechtbank dat uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat asielgerelateerde gronden onder omstandigheden een rol kunnen spelen in het kader van de beoordeling of er een objectieve belemmering bestaat het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Dit is het geval indien de staatssecretaris een aangevoerde asielrechtelijke grond niet bestrijdt, of indien hij over een aangevoerde asielgerelateerde grond vrij eenvoudig een standpunt kan innemen [4] . In dit geval heeft verweerder geen standpunt ingenomen ten aanzien van de asielgronden en is er nader onderzoek nodig om de asielgerelateerde gronden te kunnen beoordelen. In een dergelijke situatie is de asielprocedure de daarvoor geëigende procedure [5] . Verweerder heeft gelet op het voorgaande niet ten onrechte de asielgerelateerde gronden niet meegenomen bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM.
Handhaving mvv-vereiste
6. Ter zitting heeft eiser ten slotte aangevoerd dat van hem in redelijkheid niet kan worden gevraagd terug te keren naar Venezuela om daar een mvv aan te vragen, nu aan alle overige voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van verblijf bij partner is voldaan. Daarbij is volgens eiser van belang dat het vanwege de maatregelen rondom het coronavirus niet duidelijk is binnen welke termijn eiser terug zou kunnen reizen naar Nederland.
6.1 De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling omdat uit het bestreden besluit namelijk niet kan worden opgemaakt dat verweerder heeft getoetst of eiser aan de overige voorwaarden voor de verlening voldoet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
9. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.nummer 50435/99, www.echr.coe.int
3.bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527
4.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1623
5.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1322