Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
Besluitvorming verweerder
Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat verweerder bij de aanvraag had moeten onderzoeken of referent naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit heeft door hier actief naar te vragen in het aanvraagformulier.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat verweerder in het aanvraagformulier dat ziet op de onderhavige aanvraag, specifiek had moeten vragen of referent Unieburger is. In het aanvraagformulier wordt immers gevraagd naar de nationaliteit van referent. Het had op de weg van eiser (en referent) gelegen om, indien sprake is van meer dan één nationaliteit, dit volledig te vermelden. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1 De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals volgt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 [2] en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] , moet bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven dan wel familie- en gezinsleven een “fair balance” worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe.
4.2 De rechtbank moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
4.3 Ten aanzien van eisers familieleven met zijn echtgenoot heeft verweerder overwogen dat eiser vanaf 1 juni 2018 in Nederland is, maar dat hij nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Het betreft dus een eerste toelating waardoor eisers uitgangspositie minder sterk is. De omstandigheid dat referent Nederlands is en dat hij inkomen heeft wegen in eisers voordeel. Verweerder heeft van belang mogen achten dat eiser in Nederland een familieleven met zijn echtgenoot is aangegaan, terwijl hij wist dat hij geen rechtmatig verblijf had. Eiser heeft daarmee de Nederlandse overheid voor een voldongen feit gesteld. De gevolgen van deze keuze komen dan ook voor rekening en risico van eiser. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat er geen objectieve belemmering bestaat om het familieleven in Venezuela uit te oefenen. Eiser heeft tot juni 2018 zijn gehele leven in Venezuela gewoond zodat van hem verwacht mag worden dat hij zich daar zelfstandig kan handhaven. Ook is niet gebleken dat referent dusdanig gebonden is aan Nederland dat het onmogelijk is om het familieleven in Venezuela uit te oefenen.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle door eiser genoemde omstandigheden betrokken bij de afweging van de belangen en heeft verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat artikel 8 van het EVRM niet wordt geschonden door eiser niet vrij te stellen van het mvv-vereiste.
5.1 Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat asielgerelateerde gronden alleen in een asielprocedure kunnen worden beoordeeld en dat het nodig zou zijn dat eiser daartoe een asielaanvraag indient. Volgens eiser zou hij bij terugkeer naar Venezuela een onaanvaardbaar risico lopen op het ondergaan van handelingen die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. In beroep heeft eiser in dit kader een verklaring overgelegd van een maatschappelijk werkster waarin zij heeft verklaard over de situatie in Venezuela en de situatie van eiser. Verweerder heeft deze omstandigheid onbestreden gelaten zodat het verweerder niet vrij staat om eiser een terugkeerbesluit op te leggen. Verweerder dient de omschrijving van deze omstandigheden en zijn beroep op bescherming van de Nederlandse overheid op te vatten als een verzoek om aan hem asiel te verlenen. Indien verweerder zou oordelen dat dit in een asielprocedure zou moeten worden beoordeeld, dan ligt het op de weg van verweerder om het verzoek van eiser door te leiden naar een asielprocedure.
5.2 Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte de asielgerelateerde gronden niet heeft beoordeeld, overweegt de rechtbank dat uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat asielgerelateerde gronden onder omstandigheden een rol kunnen spelen in het kader van de beoordeling of er een objectieve belemmering bestaat het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Dit is het geval indien de staatssecretaris een aangevoerde asielrechtelijke grond niet bestrijdt, of indien hij over een aangevoerde asielgerelateerde grond vrij eenvoudig een standpunt kan innemen [4] . In dit geval heeft verweerder geen standpunt ingenomen ten aanzien van de asielgronden en is er nader onderzoek nodig om de asielgerelateerde gronden te kunnen beoordelen. In een dergelijke situatie is de asielprocedure de daarvoor geëigende procedure [5] . Verweerder heeft gelet op het voorgaande niet ten onrechte de asielgerelateerde gronden niet meegenomen bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM.
6.1 De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling omdat uit het bestreden besluit namelijk niet kan worden opgemaakt dat verweerder heeft getoetst of eiser aan de overige voorwaarden voor de verlening voldoet.