201404660/1/V1.
Datum uitspraak: 22 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 mei 2014 in zaken nrs. 14/3593 en 14/6189 in de gedingen tussen:
vreemdeling 1, 2, 3, 4 onderscheidenlijk 5; hierna tezamen: [de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 9 augustus 2013 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 16 januari 2014 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 mei 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In de grieven klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn standpunt dat de weigering vreemdeling 1 verblijf hier te lande toe te staan niet in strijd is met het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) beschermde recht op respect voor het privéleven, ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw heeft genomen en tot uitdrukking heeft gebracht in een belangenafweging.
2.1. De rechter dient te beoordelen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
2.2. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigering om vreemdeling 1 verblijf in Nederland toe te staan geen schending inhoudt van het recht op respect voor het privéleven bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Hierbij heeft hij het volgende in aanmerking genomen. Vreemdeling 1 is in april 2008 op driejarige leeftijd naar Nederland gekomen. Op 15 juli 2008 heeft de staatssecretaris haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend volgens het op dat moment gevoerde categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak (hierna: het categoriale beschermingsbeleid). De staatssecretaris heeft de vreemdelingen bij brief van 10 december 2009 meegedeeld dat het categoriale beschermingsbeleid met ingang van 22 november 2008 is beëindigd en dat hij een nieuw besluit op hun asielaanvragen zal nemen. Bij besluit van 2 mei 2011 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht tot 22 november 2008 ingetrokken. Vreemdeling 1 heeft dan ook niet langdurig rechtmatig in Nederland verbleven, aldus de staatssecretaris.
Over het beroep van de vreemdelingen op het feit dat vreemdeling 1 reeds meer dan vijf jaar in Nederland verblijft, hier is opgegroeid, reeds jarenlang in Assen woont en daar naar school gaat, vloeiend Nederlands spreekt, Sinterklaas viert, haar familie hier woont en zij Irak niet of nauwelijks meer kent, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat zij niet sterk is geworteld in de Nederlandse samenleving gedurende rechtmatig verblijf en dat de in Nederland aangegane sociale banden geen substantieel gewicht hebben.
Over de door de vreemdelingen gestelde belemmeringen voor vreemdeling 1 om haar privéleven buiten Nederland uit te oefenen, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het gemengde huwelijk van haar ouders - de vreemdelingen 4 en 5; hierna: de ouders - en de veiligheidssituatie in Irak asielgerelateerde aspecten zijn die in deze procedure niet aan de orde kunnen komen, dat de vreemdelingen het gemengde huwelijk in de asielprocedure niet als reden voor vertrek uit Irak noch als reden voor vrees bij terugkeer hebben aangevoerd en dat het categoriale beschermingsbeleid is beëindigd.
De staatssecretaris heeft verder van belang geacht dat de vreemdelingen gezamenlijk kunnen terugkeren naar Irak. Dat het toekomstperspectief van vreemdeling 1 in Irak anders is dan in Nederland betekent volgens de staatssecretaris niet dat hij het recht op respect voor haar privéleven heeft geschonden. Gelet op haar leeftijd moet zij geacht worden zich aan het leven in Irak te kunnen aanpassen. De ouders, die het grootste deel van hun leven in Irak hebben gewoond, en de in Irak wonende familieleden kunnen haar helpen zich aan te passen aan de cultuur en samenleving in Irak. Ten slotte kan vreemdeling 1 de contacten met vrienden, familie en kennissen in Nederland ook onderhouden door middel van korte bezoeken of moderne communicatiemiddelen, aldus de staatssecretaris.
2.3. De vreemdelingen hebben het standpunt van de staatssecretaris dat in de gevoerde asielprocedure het gemengde huwelijk van de ouders niet als reden voor vertrek uit Irak en evenmin als reden voor vrees bij terugkeer is aangevoerd, niet weersproken. Het betoog van de vreemdelingen dat de algemene veiligheidssituatie in Irak sedert de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid zodanig is verslechterd dat van vreemdeling 1 niet kan worden gevergd dat zij naar dat land terugkeert, kan niet in de voorliggende procedure aan de orde worden gesteld. Aan de door de vreemdelingen gestelde belemmeringen voor vreemdeling 1 om haar privéleven buiten Nederland uit te oefenen, heeft de staatssecretaris daarom niet ten onrechte geen doorslaggevend gewicht toegekend. De rechtbank heeft dit miskend, door te overwegen dat de staatssecretaris niet gemotiveerd is ingegaan op de vraag welke rol deze aspecten hebben gespeeld bij de beoordeling of het recht op respect voor het privéleven van vreemdeling 1 is geschonden.
Voorts gaat de overweging van de rechtbank dat vreemdeling 1 eerst banden in Nederland heeft opgebouwd nadat zij legaal was ingereisd en dat de staatssecretaris de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen eerst 29 maanden na beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid met terugwerkende kracht heeft ingetrokken, eraan voorbij dat de staatssecretaris niet ten onrechte van belang heeft geacht dat de vreemdelingen door de brief van 10 december 2009 ervan op de hoogte konden zijn dat in verband met de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid hij nieuwe besluiten op hun asielaanvragen zou nemen.
Ten slotte heeft de rechtbank, door te overwegen dat zonder nadere toelichting niet inzichtelijk is waarom de staatssecretaris verwacht dat vreemdeling 1 na terugkeer in Irak door middel van korte bezoeken contacten onderhoudt met haar familieleden in Nederland, waaronder haar grootouders, nu de staatssecretaris deze familieleden merendeels in het bezit heeft gesteld van een verblijfsvergunning asiel, niet onderkend dat het standpunt van de staatssecretaris niet uitsluit dat zij zich voor korte bezoeken naar Nederland zal begeven om die familieleden te bezoeken en dat de staatssecretaris niet ten onrechte van belang heeft geacht dat zij de contacten met vrienden, familie en kennissen in Nederland ook kan onderhouden door middel van moderne communicatiemiddelen.
Gelet op het voorgaande geeft het geheel van de voor de door de staatssecretaris te verrichten belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris bij de "fair balance" die hij heeft moeten vinden tussen het belang van vreemdeling 1 enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds, zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de weigering om haar verblijf in Nederland toe te staan geen schending inhoudt van het recht op respect voor het privéleven bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
De grieven slagen derhalve.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Over de beroepen van de vreemdelingen tegen de onderscheiden besluiten van 16 januari 2014 overweegt de Afdeling dat zij, voor zover zij met het voren overwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden heeft beslist, niet aan deze gronden toekomt. Over deze gronden heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin bestaat nauwe verwevenheid tussen het oordeel over deze gronden, dan wel onderdelen van voormelde besluiten waarop zij betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
De beroepen zijn ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 mei 2014 in zaken nrs. 14/3593 en 14/6189;
III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Groot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015
210.