ECLI:NL:RBDHA:2021:6324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
20/2434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering wegens geen medische afzakker en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiser, die na de MH17-ramp in 2014 psychische klachten ontwikkelde, had een uitkering aangevraagd die met ingang van 8 juli 2019 zou ingaan. Het primaire besluit van het Uwv om de uitkering te weigeren, werd door eiser bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode voorafgaand aan zijn ziekmelding, van 1 april 2015 tot 30 april 2017, een 36-urige werkweek heeft gewerkt, zij het in lichtere werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een 'medische afzakker', omdat eiser niet minder is gaan verdienen en zijn arbeid niet formeel heeft verminderd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder het beroep op een extern verzekeringsgeneeskundig rapport, niet gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts b&b de medische situatie van eiser adequaat had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de weigering van de ZW-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.M. Meis),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. A. Arabkhani).

Procesverloop

In het besluit van 31 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om met ingang van 8 juli 2019 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) aan eiser toe te kennen.
In het besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van Skype plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser was werkzaam als adviseur MKB voor 36 uur per week. Nadat hij zijn dochter is verloren bij de MH-17 ramp op 17 juli 2014 heeft eiser tot 1 januari 2015 thuisgezeten zonder zich formeel ziek te melden. Vanaf 1 januari 2015 tot en met 30 maart 2015 heeft eiser halve dagen gewerkt. Vanaf 1 april 2015 tot en met 30 april 2017 heeft eiser een 36-urige werkweek gewerkt, maar lichtere werkzaamheden verricht dan voorheen. Dit heeft niet geleid tot een aanpassing van de arbeidsovereenkomst van eiser.
1.2.
Per 1 mei 2017 heeft eiser na een reorganisatie met een vertrekregeling zijn werkgever verlaten. Aan eiser is per 1 juli 2017 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Eiser heeft zich op 8 juli 2019 vanuit de WW ziekgemeld.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser doorlopend arbeidsgeschikt geacht voor zijn eigen werk en heeft verweerder geweigerd om een ZW-uitkering aan eiser toe te kennen. Verweerder heeft aan het primaire besluit het rapport van de primaire verzekeringsarts ten grondslag gelegd.
1.4.
Eiser stelt in bezwaar dat er ten onrechte geen informatie uit de behandelend sector is opgevraagd. Verder voert hij aan dat er sprake is van een zogenaamde ‘medische afzakker’, omdat hij nooit meer zijn oude werk heeft gedaan, en dat hij arbeidsongeschikt is voor zijn oude werk. Ter onderbouwing van zijn bezwaar voegt eiser een extern verzekeringsgeneeskundig onderzoek toe en een brief van zijn behandelend psychiater.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser in staat is om zijn arbeid te verrichten en dat er geen sprake is van een medische afzakker, omdat eiser de andere arbeid vanaf 1 april 2015 niet op advies van of in overleg met de bedrijfsarts of een andere behandelaar is gaan doen. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag gelegd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met het oordeel van de externe verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b motiveert niet waarom hij een andere mening is toegedaan dan de externe verzekeringsarts. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek. Eiser is van mening dat het bestreden besluit niet deugdelijk tot stand gekomen en gemotiveerd is. Derhalve is gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verder voert eiser aan dat de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig en onvolledig medisch onderzoek heeft verricht. Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat er sprake is van een medische afzakker en dat hij dit kan onderbouwen zonder de door verweerder genoemde voorbeelden van advies van of overleg met een behandelend arts of bedrijfsarts, namelijk door het rapport van de externe verzekeringsarts. Volgens het door eiser in de bezwaarprocedure ingebrachte verzekeringsgeneeskundig onderzoek is er met terugwerkende kracht sprake van een medische afzakker. Hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, moet als herhaald en ingelast worden beschouwd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt onder “zijn arbeid” verstaan het laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken feitelijk verrichte werk. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. Ten aanzien van artikel 19, vijfde lid, van de ZW heeft de CRvB overwogen dat dit lid is geschreven met het doel om voor een zogenoemde vangnetter, een verzekerde zonder werkgever, het begrip “zijn arbeid” te verruimen door, in het geval sprake is van bijzondere aspecten van het werk die aan een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Gelet op dit doel, dienen alleen bijzondere verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk buiten beschouwing gelaten te worden. Bijzondere verlichtende aspecten dienen niet buiten beschouwing gelaten te worden (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 9 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1241).
4.2.
De hoofdregel van het laatstelijk verrichte werk lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een zogeheten medische afzakker. Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Naar vaste rechtspraak wordt voor het aannemen van een medische afzakker het vereiste gesteld van een voldoende onderbouwing dat aan de urenvermindering medische redenen ten grondslag liggen (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:475).
5. Niet in geschil is dat eiser 36 uur per week werkte, dat hij na de MH17-ramp in overleg met zijn werkgever tijdelijk thuis heeft gezeten zonder zich ziek te melden en dat eiser per 1 april 2015 weer een 36-urige werkweek werkte. Hierbij was er sprake van aangepaste, lichtere werkzaamheden en eiser kreeg de mogelijkheid om zo nodig eerder weg te gaan.
6. Verweerder mag zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
7.1.
De primaire arts heeft tijdens het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzoek verricht bij eiser. Daarnaast heeft hij dossierstudie verricht. De primaire arts heeft geen informatie bij de behandelend sector opgevraagd. Hij heeft aan de hand van zijn bevindingen op 30 juli 2019 een rapport opgesteld. De arts heeft op basis van de huidige onderzoeksgegevens geconcludeerd dat er bij eiser sprake is van reactief verdriet. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige psychopathologie. Er zijn geen evidente depressieve cognities, noch wordt voldaan aan de criteria voor een PTSS. De primaire arts concludeert dat er geen sprake is van onderliggende ziekte dan wel gebrek die als oorzaak kan worden aangewezen voor het bestaan van arbeidsongeschiktheid. De ervaren klachten lijken te berusten op een fysiologische reactie na een ingrijpende levensgebeurtenis. Gelet op de laatst verrichte arbeid, waarbij geen sociale vaardigheden meer werden vereist, is er derhalve geen grond om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. De primaire arts acht eiser vanaf de datum van ziekmelding van 8 juli 2019 doorlopend geschikt voor zijn maatgevende arbeid. De beoordeling en het rapport van de primaire arts is blijkens het dossier getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
7.2.
Naar aanleiding van het primaire besluit en het daaraan ten grondslag liggende primaire rapport, heeft eiser een extern verzekeringsgeneeskundige expertise laten verrichten en in bezwaar ingebracht. De externe verzekeringsarts heeft psychisch onderzoek verricht bij eiser en daarnaast heeft hij dossierstudie verricht. Hij heeft aan de hand van zijn bevindingen op 10 oktober 2019 een rapport opgesteld. In dit rapport verwijst de externe verzekeringsarts naar de behandelend psychiater van eiser die heeft vastgesteld dat er sinds de MH17-ramp sprake is van een gegeneraliseerde angststoornis, een depressieve stoornis en gestagneerde rouwverwerking bij eiser. Er is, in afwijking van wat de primaire arts aangeeft, wel degelijk sprake van een ziekte/gebrek waaraan de beperkingen kunnen worden toegeschreven. De externe verzekeringsarts constateert dat het verhaal van eiser intern en extern consistent is. Eiser ondervindt in het dagelijks leven beperkingen als gevolg van zijn ziekte/gebrek. De externe verzekeringsarts constateert beperkingen ten aanzien van duurbelasting in concentratie, hanteren van deadlines, werkzaamheden waarin een hoog handelingstempo is vereist, het uiten van de eigen emoties en omgaan met emoties van anderen, conflicthantering, leidinggeven, intensief samenwerken met anderen, werkzaamheden met een hoog verantwoordelijkheidsniveau en werkzaamheden waarbij er meerdere taken tegelijkertijd moeten worden uitgevoerd. Deze beperkingen spelen volgens de externe verzekeringsarts nu, maar er zijn geen aanwijzingen dat deze beperkingen op het moment van uitval wezenlijk anders waren. De externe verzekeringsarts stelt dat er sprake is van ongeschiktheid voor ‘zijn werk’ als adviseur MKB die aanvang nam op 18 juli 2014. Eiser is destijds uitgevallen voor zijn werkzaamheden en heeft deze nooit meer volledig hervat als gevolg van ziekte/gebrek. Nu eiser sinds kort onder behandeling is, bestaat de verwachting dat er in de toekomst verbetering is ten aanzien van de klachten en beperkingen van eiser.
7.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 6 maart 2020 een rapport uitgebracht. Het rapport is gebaseerd op dossierstudie, de hoorzitting van 28 februari 2020, het aansluitend medisch onderzoek en de in bezwaar overgelegde medische gegevens. De verzekeringsarts b&b overweegt dat er geen sprake is van een medische afzakker omdat er geen advies of overleg met de bedrijfsarts of behandelaar is geweest om de andere arbeid te gaan doen. Nu eiser vanaf 1 april 2015 tot 30 april 2017 een normale werkweek in zijn ‘nieuwe functie’ gewerkt heeft, er geen ziekteverzuim is geweest en omdat eiser zijn werkgever heeft verlaten door een reorganisatie en niet door ziekte, beschouwt de verzekeringsarts b&b de arbeid van eiser in de voornoemde periode als maatstaf. De verzekeringsarts b&b acht eiser geschikt voor deze lichtere, aangepaste arbeid. De door de psychiater genoemde depressieve stoornis van matige ernst, leidt in algemene zin slechts tot maximaal milde beperkingen die veelal te vertalen zijn naar voorwaarden voor het functioneren in arbeid. Deze voorwaarden, zoals geen deadlines, geen grote verantwoordelijkheden, niet te veel hectiek, waren al van toepassing op de laatst verrichte arbeid van eiser. De verzekeringsarts b&b acht eiser dan ook geschikt voor zijn arbeid en hij onderschrijft het medisch oordeel van de primaire arts.
8.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag wat in deze zaak moet worden verstaan onder “zijn arbeid”. Partijen verschillen daarbij van mening of sprake is van een medische afzakker. De rechtbank is van oordeel dat een medische afzakker hier niet aan de orde is. De Ziektewet is een verzekering tegen inkomensverlies en de mate van arbeidsongeschiktheid wordt ook bepaald door de mate van inkomensverlies. De medische afzakker ziet op situaties waarin de laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Hiervan is bij eiser geen sprake. Eiser heeft per 1 april 2015 zijn 36-urige werkweek hervat. Er was hierbij weliswaar sprake van aangepaste, lichtere werkzaamheden en eiser kreeg de mogelijkheid om zo nodig weg te gaan, maar eiser is niet minder gaan verdienen, noch is hij formeel minder uren gaan werken waardoor hij minder is gaan verdienen. Omdat er geen situatie van medisch afzakken is, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of aan het vereiste van een voldoende specifieke, medische onderbouwing voor het aannemen van een medische afzakker kan worden voldaan door een (achteraf opgesteld) rapport van een externe verzekeringsarts.
8.2.
De rechtbank realiseert zich dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij de werkgever eiser wegens zijn moeilijke situatie tegemoet heeft willen komen en niet de daarvoor bestaande procedures heeft gevolgd. Ook ziet de rechtbank onder ogen dat de arbeid die eiser laatstelijk (sinds 1 april 2015) heeft verricht, bestond uit lichtere werkzaamheden dan voorheen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van bijzondere verlichtende aspecten zoals genoemd onder 4.1. Bijzondere verlichtende omstandigheden dienen echter op grond van vaste rechtspraak niet buiten beschouwing te worden gelaten bij het bepalen van de maatstaf voor de arbeid in de zin van de Ziektewet. Dit betekent dat verweerder terecht is uitgegaan van de door eiser laatstelijk (sinds 1 april 2015) verrichte werkzaamheden.
9.1.
De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd waarom hij het oordeel van de externe verzekeringsarts niet volgt. Het rapport van de verzekeringsarts b&b geeft er verder blijk van de klachten van eiser en alle beschikbare informatie te hebben betrokken in het eindoordeel.
9.2.
In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank voorts geen reden voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De medische stukken die eiser in bezwaar heeft overlegd, bieden zoals besproken onder 8.1. en 8.2. geen aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts b&b. Eiser heeft in beroep ook geen nieuwe medische stukken meer overgelegd. Eiser heeft bovendien erkend dat hij het door hem sinds 1 april 2015 verrichte werk kan doen. De rechtbank onderschrijft daarom de medische grondslag van het bestreden besluit.
10. De conclusie is dat verweerder terecht heeft geweigerd om met ingang van 8 juli 2019 een ZW-uitkering aan eiser toe te kennen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.