ECLI:NL:RBDHA:2021:6323
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en gebrek aan medisch rapport
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had op 19 juli 2019 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen in het primaire besluit van 1 november 2019. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 21 februari 2020. Eiser stelde dat hij het bestreden besluit pas op 13 oktober 2020 had ontvangen, waardoor zijn beroep ontvankelijk zou zijn. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet kon aantonen dat het bestreden besluit op de juiste wijze was verzonden, waardoor de beroepstermijn niet was aangevangen. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk was.
De rechtbank beoordeelde vervolgens de inhoudelijke gronden van het beroep. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie voldoende onderbouwd was om een oordeel te vellen over zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelde vast dat er geen rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) aan het bestreden besluit ten grondslag lag, wat in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat het Uwv in de beroepsfase alsnog een verzekeringsarts b&b had ingeschakeld.
De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts b&b voldoende zorgvuldig was en dat de beroepsgronden van eiser geen reden gaven om aan de juistheid van het medisch oordeel te twijfelen. Eiser had geen overtuigende medische informatie overgelegd die zijn stellingen onderbouwde. De rechtbank veroordeelde het Uwv in de proceskosten van eiser en bepaalde dat het betaalde griffierecht vergoed moest worden.