ECLI:NL:RBDHA:2021:6323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
20/6775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en gebrek aan medisch rapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had op 19 juli 2019 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen in het primaire besluit van 1 november 2019. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 21 februari 2020. Eiser stelde dat hij het bestreden besluit pas op 13 oktober 2020 had ontvangen, waardoor zijn beroep ontvankelijk zou zijn. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet kon aantonen dat het bestreden besluit op de juiste wijze was verzonden, waardoor de beroepstermijn niet was aangevangen. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk was.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de inhoudelijke gronden van het beroep. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie voldoende onderbouwd was om een oordeel te vellen over zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelde vast dat er geen rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) aan het bestreden besluit ten grondslag lag, wat in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat het Uwv in de beroepsfase alsnog een verzekeringsarts b&b had ingeschakeld.

De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts b&b voldoende zorgvuldig was en dat de beroepsgronden van eiser geen reden gaven om aan de juistheid van het medisch oordeel te twijfelen. Eiser had geen overtuigende medische informatie overgelegd die zijn stellingen onderbouwde. De rechtbank veroordeelde het Uwv in de proceskosten van eiser en bepaalde dat het betaalde griffierecht vergoed moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Z.M. Nasir),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 1 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
In het besluit van 21 februari 2020, verzonden naar eiser op 7 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021 via videoverbinding (Skype). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser, geboren op 1 januari 1984, heeft op 2 augustus 2013 een aanvraag ingediend
om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. Ter beoordeling van de aanvraag heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden waarin is geconcludeerd dat de belastbaarheid en de datum van arbeidsongeschiktheid niet zijn vast te stellen. De aanvraag is daarna buiten behandeling gesteld.
1.2.
Op 19 juli 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering
ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er geen professioneel aanvaardbare en onderbouwde conclusie te trekken is ten aanzien van de belastbaarheid van eiser op zijn 18e en/of het al dan niet werken boven krachten en bekwaamheden in de periodes dat hij werkzaam is geweest.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat de bij hem vastgestelde – en volgens hem niet in geschil zijnde – stoornissen voldoende zijn om een inhoudelijk oordeel te vellen over zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser voert verder aan dat verweerder over voldoende objectiveerbare medische gegevens beschikt om de arbeidsongeschiktheid van eiser te beoordelen. Eiser verwijst hierbij naar de informatie die door zorgbedrijf Palier is verstrekt aan verweerder. Ter zitting voert eiser nog aan dat hij niet in staat was om eerder zijn Wajong-aanvraag in te dienen.
4. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het beroep van eiser ontvankelijk is. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb te lopen op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Bekendmaking van een besluit kan op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschieden door het besluit aan de belanghebbende per post toe te sturen. Als de ontvangst van het besluit wordt ontkend, moet het bestuursorgaan aannemelijk maken dat het besluit per post is verzonden naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending naar het juiste adres.
4.1.
Het bestreden besluit is gedateerd op 21 februari 2020. Dit betekent dat bij toezending van het besluit op die dag, de beroepstermijn is aangevangen op 22 februari 2020 en de termijn om beroep in te stellen eindigde op 3 april 2020. Het pro forma beroepschrift is op 26 oktober 2020 en derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn ingediend.
4.2.
Eiser stelt dat hij het bestreden besluit pas op 13 oktober 2020 voor het eerst heeft ontvangen en dat hij binnen twee weken beroep heeft aangetekend, zodat zijn beroepschrift ontvankelijk is. Verweerder heeft desgevraagd verklaard niet over verzendbewijzen te beschikken omdat er geen aparte verzendadministratie is aangelegd. Nu verweerder geen (deugdelijke) verzendadministratie kan overleggen, heeft verweerder de verzending van het bestreden besluit niet aannemelijk gemaakt. Daarmee is de beroepstermijn niet aangevangen op 22 februari 2020. Het bestreden besluit is pas met toezending naar eiser op 7 oktober 2020 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Het pro forma beroepschrift, gedateerd op 26 oktober 2020, is daarmee tijdig ingediend. Het voorgaande brengt met zich dat het beroep ontvankelijk is en de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
5. Omdat eiser pas op 19 juli 2019 een Wajong-uitkering heeft aangevraagd en zijn arbeidsvermogen moet worden beoordeeld per 1 januari 2002, de datum waarop hij 18 jaar is geworden, is sprake van een zogenaamde laattijdige aanvraag. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:34) ligt de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Het is aan eiser om met medisch objectiveerbare stukken aannemelijk te maken dat hij op zijn 18e volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Dit betekent dat het voor risico van eiser komt als er onvoldoende gegevens over zijn gezondheidstoestand in het betreffende tijdvak beschikbaar zijn. Het hoort vervolgens tot de medische deskundigheid van de verzekeringsarts om te beoordelen in hoeverre de wel beschikbare gegevens aannemelijk maken dat destijds bepaalde beperkingen golden (zie de uitspraak van de CRvB van 30 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3537).
5.1.
De rechtbank stelt vast dat aan het bestreden besluit geen rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag ligt. Verweerder heeft ter zitting niet kunnen verklaren waarom de verzekeringsarts b&b in de bezwaarfase niet is ingeschakeld. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Verweerder heeft het gebrek in de beroepsfase hersteld en alsnog een verzekeringsarts b&b naar de zaak laten kijken. De rechtbank zal aan de hand van het door verweerder alsnog aangeleverde rapport beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.
5.2.
De primaire verzekeringsarts heeft eiser tijdens het spreekuur van 26 augustus 2019 gezien. Omdat hij psychisch onderzoek onbetrouwbaar achtte, is er informatie opgevraagd. De primaire verzekeringsarts heeft de ontvangen informatie van zorgbedrijf Palier vervolgens bestudeerd en hij heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 27 oktober 2019. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen professioneel aanvaardbare en onderbouwde conclusie te trekken is ten aanzien van de belastbaarheid van eiser op zijn 18e en/of het al dan niet werken boven krachten en bekwaamheden in de periodes dat hij werkzaam is geweest.
5.3.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en op 15 maart 2021 van zijn bevindingen een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b is met de primaire verzekeringsarts van oordeel dat er geen voldoende zorgvuldig onderbouwde uitspraak gedaan kan worden over de psychische belastbaarheid zoals die ten tijde van het bereiken van de 18-jarige leeftijd is geweest. De medische onderbouwing van het primaire besluit kan worden gehandhaafd.
5.4.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB mag verweerder zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in principe baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan de volgende vereisten voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen zijn, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts b&b voldoende zorgvuldig is geweest en dat de beroepsgronden geen reden geven om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsarts b&b heeft zijn bevindingen duidelijk opgeschreven. Ook heeft hij het dossier bestudeerd en alle beschikbare informatie bij het onderzoek betrokken. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat zijn vastgestelde stoornissen voldoende zijn om een inhoudelijk oordeel te vellen over zijn arbeidsongeschiktheid. Voor zover eiser spreekt over stoornissen, wijst de rechtbank erop dat de primaire verzekeringsarts enkel spreekt over het bestaan van een autistische stoornis op 18jarige leeftijd. De verzekeringsarts b&b onderschrijft dit oordeel. Eiser noemt in zijn Wajong-aanvraag bovendien ook alleen een autistische stoornis. Volgens beide verzekeringsartsen is het op basis van de autistische stoornis die op 18jarige leeftijd bij eiser aanwezig was, onvoldoende duidelijk in hoeverre dit hem destijds beperkingen heeft opgeleverd anders dan de algemeen geldende beperkingen voor patiënten met een autistische stoornis. Die kunnen niet tot de conclusie leiden dat op die leeftijd sprake was van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De eveneens vastgestelde psychotische stoornis NAO wordt pas vanaf 2011 voor het eerst beschreven, ruim na de datum in geding. Beide verzekeringsartsen hebben niet geconstateerd dat deze stoornis eerder al aanwezig was. Eiser heeft geen medische informatie overlegd waaruit blijkt dat het medisch oordeel onjuist is. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar de informatie van Palier, wijst de rechtbank erop dat deze medische informatie niet verder teruggaat dan 2011. Uit die informatie blijkt bovendien dat in 2013 wordt gesproken over een beginnende psychotische ontwikkeling en mogelijk sinds één jaar duidelijk verminderd functioneren. Ook in eisers aanvraag staat dat hij last kreeg van zijn ziekte in 2013. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts b&b.
6. De rechtbank kan eiser voorts niet volgen in zijn stelling dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag voor zijn Wajong-uitkering in te dienen en dat dit hem niet verweten kan worden. Voor zover al zou kunnen worden geoordeeld dat eiser zelf niet in staat was een aanvraag in te dienen, heeft eiser ter zitting verklaard dat hij bij zijn ouders woonde. Niet valt in te zien dat zij hem niet konden helpen om een aanvraag in te dienen.
7. Gelet op het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Nu verweerder in de beroepsfase het gebrek heeft hersteld en de rechtbank het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b volgt, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.