11.2De rechtbank stelt vast dat uit het arrest van het EHRM van 23 maart 2021 volgt dat in oktober 2020 nieuwe wetgeving is geïntroduceerd (r.o. 32 en volgende) waarmee in Italië weer sprake is van eerstelijns (CAS) en tweedelijns (SAI, voormalige SIPROIMI) opvang. In een circular letter van 8 februari 2021 heeft de Italiaanse overheid andere lidstaten geïnformeerd dat in de SAI-opvanglocaties onder andere familiegroepen met minderjarige kinderen opgevangen kunnen worden. Het EHRM overweegt vervolgens, na een volledig en ex nunc onderzoek, dat na de wetswijzing van oktober 2020, verzoekers om internationale bescherming weer toegang hebben tot tweedelijns opvang, binnen de grenzen van de beschikbare plaatsen. Het EHRM overweegt voorts dat zij – gelet op de nieuwe wetgeving – niet anders kan concluderen dan dat de vreemdeling in die zaak in aanmerking zou komen voor plaatsing in het SAI-opvangsysteem. Daarvoor vindt het EHRM van belang dat de Italiaanse overheid heeft bevestigd dat als de vreemdeling wordt overgedragen in het kader van de Dublinverordening zij wordt gezien als een verzoeker om internationale bescherming die recht heeft op opvang in het Italiaanse systeem. Bovendien zou deze plaatsing prioriteit krijgen nu de vreemdeling een alleenstaande moeder is met twee minderjarige kinderen en volgens Italiaanse wetgeving als kwetsbaar wordt aangemerkt. Gelet op de afwezigheid van concrete indicaties, ziet het EHRM geen reden om aan te nemen dat de vreemdeling en haar kinderen geen plek in een SAI-opvanglocatie zullen krijgen bij aankomst in Italië of dat de faciliteiten niet zouden worden aangepast aan de leeftijd van de kinderen. Zelfs als de vreemdeling en haar kinderen, gedurende het plaatsingsproces voor de SAI-opvang, in eerste instantie in een eerstelijns opvangcentrum zouden worden opgevangen, is er volgens het EHRM geen reden anders te oordelen. Het EHRM neemt daarbij in aanmerking dat de nieuwe wetswijzingen ook een uitbreiding inhouden van de faciliteiten die worden geboden in de eerstelijns opvangcentra en dat effectieve toegang tot essentiële diensten volgens het UNHCR is gegarandeerd. Het EHRM concludeert dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij overdracht aan Italië sprake is van een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM.
12. Eisers hebben nadere informatie overgelegd van VWN van 4 mei 2021, waarin wordt verwezen naar de informatie van 1 februari 2021 van mevrouw Romano, ELENA-coördinator. Uit het bericht van Romano volgt dat Dublin-terugkeerders als gevolg van de nieuwe wetgeving inderdaad weer toegang kunnen krijgen tot tweedelijns-opvang en dat er voorrang gegeven dient te worden aan kwetsbare asielzoekers. Uit het bericht volgt echter ook dat Italië alleen toegang tot het opvangsysteem verleent na formalisering van de asielaanvraag en dat dit ook van toepassing is op Dublin-terugkeerders van wie de asielaanvraag in Italië niet nog steeds in behandeling is. Het kan in die gevallen daardoor enige tijd duren tot toegang wordt verkregen tot opvangcentra en dit gebeurt niet altijd ‘shortly’ na overdracht. In het geval van families is de wachttijd voor een plek in de opvang minder lang, maar het risico dat zij dagenlang op straat moeten wachten, is volgens dit bericht nog steeds zeer groot. Uit een bericht van 25 april 2021 blijkt dat er in de SAI-opvang geen gereserveerde plaatsen zijn voor Dublin-terugkeerders. Het aantal plekken in de SAI-opvang is beperkt, zodat het vaak voorkomt dat kwetsbaren of families met minderjarige kinderen geaccommodeerd worden in CAS-centra. Zelfs na de recente wetswijzingen zijn de middelen in de CAS nog steeds erg beperkt en de diensten nog steeds basaal van aard.
13. Zoals in rechtsoverweging 9 reeds is overwogen moeten eiseres 1 en haar minderjarige dochter als bijzonder kwetsbaar worden aangemerkt. Voorts stelt de rechtbank vast dat eisers de lidstaten van de Europese Unie zijn ingereisd middels een door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië verstrekt (Schengen)visum en eisers niet eerder in Italië een asielaanvraag hebben ingediend. De rechtbank overweegt dat onder deze omstandigheden niet kan worden uitgesloten dat de risico’s, zoals genoemd in het hiervoor genoemde bericht van 1 februari 2021, zich dreigen voor te doen. Uit dit bericht volgt immers dat in geval van Dublin-terugkeerders van wie de asielaanvraag in Italië niet nog steeds in behandeling is, zoals in het geval van eisers, een groot risico bestaat dat zij in afwachting van formalisering van hun asielaanvraag enige tijd op straat moeten verblijven voordat zij toegang krijgen tot opvang. Deze informatie is niet meegenomen in de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 en 19 april 2021 en evenmin in de uitspraak van het EHRM van 23 maart 2021. Uit de door eisers overgelegde informatie van VWN blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts, anders dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van het EHRM van 23 maart 2021, van een concrete indicatie dat eisers bij aankomst in Italië niet direct toegang tot opvang zullen krijgen.
Gelet op voornoemd risico en de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres 1 en haar minderjarige dochter, vindt de rechtbank verweerders enkele stelling ter zitting dat ervan kan worden uitgegaan dat eisers in Italië toegang hebben tot opvangfaciliteiten onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom voor eiseres 1 en haar minderjarige dochter bij een overdracht aan Italië, zonder aanvullende garanties zoals bedoeld in Tarakhel, geen reëel risico dreigt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De enkele verwijzing in het bestreden besluit van eiseres 1 naar de circulair letter van 8 januari 2019 is, gelet op het voorgaande, onvoldoende voor een ander oordeel. Verweerder heeft dan ook onvoldoende onderzoek verricht naar de opvang bij een overdracht aan Italië en ondeugdelijk gemotiveerd dat zich geen risico op een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest voordoet. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
14. De rechtbank overweegt voorts dat ook verweerder uitgaat van de familieband tussen eisers. Dit blijkt ook uit de informatie die is vermeld in de claimverzoeken gericht aan de Italiaanse autoriteiten. Gelet op deze familieband en het belang van eisers om niet van elkaar te worden gescheiden, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dusdanige samenhang dat ook in de bestreden besluiten ten aanzien van eiseres 2 en eiser sprake is van een motiveringsgebrek, nu daarin de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres 1 en haar minderjarige dochter en de gevolgen daarvan voor eiseres 2 en eiser niet zijn betrokken.
15. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De overige beroepsgronden van eisers behoeven geen nadere bespreking. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten op de asielaanvragen moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).