In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten over de intrekking van bijstand. Eiser ontving een uitkering op basis van de Participatiewet (Pw), maar zijn recht op bijstand werd opgeschort op 30 september 2019, omdat hij niet was verschenen op een uitnodiging voor een gesprek. Eiser had eerder meerdere uitnodigingen genegeerd en was niet verschenen op de geplande gesprekken. Na de opschorting heeft verweerder de bijstand ingetrokken, wat eiser aanvecht.
Eiser stelt dat hij verzocht had om het gesprek bij hem thuis te laten plaatsvinden, zodat zijn ambulant begeleider aanwezig kon zijn. Hij beweert dat verweerder de telefonische afspraak niet is nagekomen en dat hij niet verweten kan worden dat hij zijn medewerkingsplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelt echter dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de opschorting van de bijstand en dat de intrekking van de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw rechtmatig is. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft voldaan aan de verzoeken om informatie en dat verweerder bevoegd was om de bijstand in te trekken.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.