ECLI:NL:CRVB:2018:635

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
16/4343 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet verschijnen op oproep

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 10 juli 2012 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). De intrekking volgde na een melding van een hennepkwekerij op het uitkeringsadres van appellant. Het Drechtstedenbestuur nodigde appellant uit voor een gesprek om de rechtmatigheid van de bijstand te onderzoeken, maar appellant verscheen niet. Het bestuur schorste de bijstand per 1 januari 2015 en nodigde appellant opnieuw uit voor een gesprek, maar ook deze keer verscheen hij niet. Uiteindelijk werd de bijstand per 1 januari 2015 ingetrokken op basis van artikel 54, vierde lid, van de PW, omdat appellant niet had gereageerd op de uitnodigingen.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond. Appellant stelde dat hij door psychische klachten niet in staat was om te verschijnen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet kon verschijnen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestuur bevoegd was om de bijstand in te trekken.

De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, met P.C. de Wit als griffier, en vond plaats op 6 maart 2018. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/4343 PW
Datum uitspraak: 6 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 mei 2016, 15/3880 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, destijds advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017. Appellant is niet verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Euser.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 10 juli 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Na een melding op 19 december 2014 van woningcorporatie [naam woningcorporatie] dat op het uitkeringsadres van appellant een hennepkwekerij was opgerold, heeft het bestuur bij brief van 28 januari 2015 appellant uitgenodigd voor een gesprek op 5 februari 2015 in verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan hem verleende bijstand. In deze brief heeft het bestuur appellant onder meer verzocht (spaar)bankafschriften van de laatste drie maanden over te leggen en is aan hem meegedeeld dat zijn recht op bijstand vanaf 1 januari is geblokkeerd in afwachting van het gesprek.
1.2.
Bij besluit van 9 februari 2015 heeft het bestuur het recht op bijstand met ingang van
1 januari 2015 opgeschort op de grond dat appellant zonder bericht van verhindering geen gehoor heeft gegeven aan de in 1.1 vermelde oproep van 28 januari 2015. Daarbij heeft het bestuur appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen en hem uitgenodigd voor een gesprek op 16 februari 2015 om de nodige informatie te verstrekken. Tevens is daarbij meegedeeld dat de bijstand zal worden beëindigd als appellant hieraan onvoldoende gevolg geeft. Ook op deze afspraak is appellant zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
Bij besluit van 23 februari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 mei 2015 (bestreden besluit), heeft het bestuur de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken, op de grond dat appellant niet is verschenen op de uitnodiging voor 16 februari 2015 en niet heeft gereageerd binnen de gegeven hersteltermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Vaststaat dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging voor een gesprek op
16 februari 2015. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege psychische klachten niet in staat was te verschijnen op dat gesprek. Dit betekent dat appellant kan worden verweten dat hij niet is verschenen op het gesprek om nadere informatie te geven. Hieruit volgt dat het bestuur met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd was het recht op bijstand van appellant in te trekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort, namelijk 1 januari 2015. Er is geen grond om te oordelen dat het bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank is, tot slot, niet gebleken van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. De besluitvorming is in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Hij heeft door niet te verschijnen op het gesprek van 16 februari 2016, niet verwijtbaar gehandeld. Appellant kampt met ernstige psychische klachten waarvoor hij wordt behandeld en waardoor hij niet in staat was om aan zijn inlichtingenverplichting te voldoen. Er is dan ook sprake van bijzondere individuele omstandigheden en dringende redenen op grond waarvan moet worden afgezien van de intrekking van zijn recht op bijstand. Hij is volledig afhankelijk van zijn recht op bijstand om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen een herhaling van wat hij reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn.
4.2.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel berust. Gelet op wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en gelet op het feit dat appellant in hoger beroep geen nadere onderbouwing van zijn reeds in beroep ingenomen stellingen heeft verstrekt, heeft de Raad hieraan niets toe te voegen.
4.3.
Voor zover appellant heeft bedoeld als afzonderlijke beroepsgrond aan te voeren dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering heeft hij die niet toegelicht en niet onderbouwd. Die beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2018.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) P.C. de Wit

HD