ECLI:NL:RBDHA:2021:6210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB – 20 _ 4421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit tot weigering WW-uitkering en de beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerder besluit tot weigering van een WW-uitkering. Eiseres had op 29 januari 2020 een WW-uitkering aangevraagd na haar ontslag bij NL Baan B.V. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft de aanvraag op 5 mei 2020 afgewezen, omdat eiseres verwijtbaar werkloos was. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat er nieuwe feiten waren, omdat zij na het eerdere besluit was ontslagen, maar de rechtbank oordeelde dat deze feiten niet nieuw waren en dat eiseres geen nieuwe omstandigheden had aangevoerd die de herziening van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had besloten niet terug te komen op het eerdere besluit van 6 maart 2020, omdat de door eiseres ingebrachte stukken niet als nieuw konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

In het besluit van 5 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 5 februari 2020 afgewezen.
In het besluit van 26 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam bij NL Baan B.V. (de werkgever). Eiseres heeft op 29 januari 2020 een WW-uitkering aangevraagd. In het aanvraagformulier heeft eiseres verklaard dat zij heeft ingestemd met opzegging van haar arbeidsovereenkomst door de werkgever per 1 februari 2020. Verweerder heeft eiseres verzocht om een kopie van de vaststellingsovereenkomst. Eiseres heeft die niet toegestuurd. Bij besluit van 6 maart 2020 heeft verweerder beslist dat eiseres per 5 februari 2020 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat de uitkering niet wordt uitbetaald. Eiseres is verwijtbaar werkloos omdat zij zelf ontslag heeft genomen. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op verklaringen van de werkgever. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het besluit in rechte vast is komen te staan.
1.2
Op 1 mei 2020 heeft eiseres opnieuw een WW-uitkering aangevraagd. Zij heeft daarbij vermeld dat het niet gelukt is om werk te vinden. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust – evenals het primaire besluit – op het standpunt dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor het besluit van 6 maart 2020 moet worden herzien. De in bezwaar ingebrachte vaststellingsovereenkomst kan niet als een nieuw stuk worden gezien nu deze van 20 december 2019 dateert en eiseres dit bij haar eerste aanvraag had kunnen inbrengen. De verklaring van de werkgever dat er geen werk meer was voor eiseres betreft een gegeven dat ten tijde van de eerste WW-aanvraag al bekend was.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat wel sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden nu na het besluit van 6 maart 2020 bekend werd dat eiseres door de werkgever is ontslagen. Eiseres heeft in bezwaar telefonisch contact gehad met een medewerker van verweerder waarbij haar werd gevraagd om aan te tonen dat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. Ook heeft deze medewerker contact opgenomen met de werkgever. Een paar weken later heeft deze medewerker eiseres telefonisch meegedeeld dat haar bezwaar hoogstwaarschijnlijk ongegrond wordt verklaard omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Eiseres vindt dit onbegrijpelijk. Eiseres is onlangs afgestudeerd en heeft moeite een baan te vinden in verband met de coronacrisis. Zij heeft geen inkomstenbron en geen recht op een bijstandsuitkering. Eiseres voert aan dat zij recht heeft op een WW-uitkering nu zij geen ontslag op eigen initiatief heeft genomen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In deze zaak draait het om de vraag of verweerder terecht heeft beslist niet terug te komen van het besluit van 6 maart 2020 omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
4.2
Eiseres had na het verlies van haar werk bij NL Baan B.V. per 5 februari 2020 recht op WW-uitkering. Die uitkering is door het besluit van 6 maart 2020 echter niet tot uitbetaling gekomen. De aanvraag van eiseres van 1 mei 2020 strekt er toe dat verweerder deze uitkering - waarvan de looptijd, zo heeft verweerder toegelicht, per 1 mei 2020 al was verstreken - alsnog uitbetaalt en daarmee dat verweerder terugkomt van zijn in rechte onaantastbaar geworden besluit van 6 maart 2020. Eiseres moet daarvoor nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren brengen, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Wanneer zij dat niet doet, kan verweerder de aanvraag afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit.
4.3
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerdere gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [1]
4.4
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht zoals bedoeld onder 4.3. De door eiseres in bezwaar overgelegde vaststellingsovereenkomst van 20 december 2019 dateert van ver voor 6 maart 2020 en had eiseres dus al bij haar eerste aanvraag en vóór het besluit van 6 maart 2020 naar voren kunnen brengen. Hetzelfde geldt voor de verklaring van de werkgever dat eiseres geen ontslag heeft genomen. Dit gegeven was ten tijde van de eerste aanvraag van eiseres om een WW-uitkering op 29 januari 2020 reeds bekend en had toen door eiseres kunnen worden aangevoerd.
4.5
Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder een concrete verwachting heeft gewekt dat hij zou terugkomen van zijn eerdere besluit als eiseres zou aantonen dat de werkgever de arbeidsovereenkomst had beëindigd. Dit blijkt niet uit de telefoonnotitie van 25 mei 2020. Uit de gedingstukken volgt bovendien dat, anders dan eiseres stelt, zij de vaststellingsovereenkomst reeds bij het indienen van haar bezwaar heeft ingebracht en niet dat hier door verweerder om is verzocht in het telefoongesprek van 25 mei 2020.
Het voorgaande betekent dat, nu nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet aan de orde zijn, verweerder op goede gronden heeft besloten niet terug te komen van het besluit van 6 maart 2020. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de financiële situatie van eiseres, acht de rechtbank de afwijzing van de aanvraag niet evident onredelijk.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2163.