In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2021, hebben eisers, mr. [eiser 1] en [eiser 2], een verzoek ingediend op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) om inzage in hun persoonsgegevens die door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) zijn verwerkt. De minister van Financiën, als verweerder, heeft dit verzoek gedeeltelijk toegewezen en een overzicht verstrekt met de persoonsgegevens van eisers. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening zijn dat het verstrekte overzicht niet voldoet aan de eisen van de Wpg en dat zij recht hebben op fysieke inzage in hun gegevens.
Tijdens de zitting op 12 mei 2021, die via een Skypeverbinding plaatsvond, hebben eisers hun standpunten toegelicht. Zij stelden dat het overzicht niet voldoende informatie bevatte over de context en de doeleinden van de verwerking van hun persoonsgegevens. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de minister niet verplicht was om fysieke inzage te verlenen, aangezien de eisers al eerder in de gelegenheid waren gesteld om kennis te nemen van hun persoonsgegevens in het kader van een strafrechtelijke procedure.
De rechtbank oordeelde dat het verstrekte overzicht voldeed aan de eisen van artikel 25 van de Wpg, omdat het informatie bevatte over de bewaartermijn, de betrokken categorieën van politiegegevens en de bevoegde autoriteiten aan wie de gegevens zijn verstrekt. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.