ECLI:NL:RBDHA:2021:6183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2021, hebben eisers, mr. [eiser 1] en [eiser 2], een verzoek ingediend op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) om inzage in hun persoonsgegevens die door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) zijn verwerkt. De minister van Financiën, als verweerder, heeft dit verzoek gedeeltelijk toegewezen en een overzicht verstrekt met de persoonsgegevens van eisers. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening zijn dat het verstrekte overzicht niet voldoet aan de eisen van de Wpg en dat zij recht hebben op fysieke inzage in hun gegevens.

Tijdens de zitting op 12 mei 2021, die via een Skypeverbinding plaatsvond, hebben eisers hun standpunten toegelicht. Zij stelden dat het overzicht niet voldoende informatie bevatte over de context en de doeleinden van de verwerking van hun persoonsgegevens. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de minister niet verplicht was om fysieke inzage te verlenen, aangezien de eisers al eerder in de gelegenheid waren gesteld om kennis te nemen van hun persoonsgegevens in het kader van een strafrechtelijke procedure.

De rechtbank oordeelde dat het verstrekte overzicht voldeed aan de eisen van artikel 25 van de Wpg, omdat het informatie bevatte over de bewaartermijn, de betrokken categorieën van politiegegevens en de bevoegde autoriteiten aan wie de gegevens zijn verstrekt. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/4698 en SGR 20/4699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

mr. [eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats] , [buitenland] , eisers
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: C. van Liebergen).

Procesverloop

Bij besluiten van 8 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de verzoeken van eisers om kennisneming van hen betreffende verwerkte politiegegevens toegewezen.
Eisers hebben beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 via een Skypeverbinding.
Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers hebben verweerder op 4 februari 2020 verzocht om inzage in hun persoonsgegevens die door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) zijn verwerkt. Verweerder heeft dit aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) en heeft het verzoek (gedeeltelijk) toegewezen. Er is een overzicht verstrekt (in begrijpelijke vorm) met alle persoonsgegevens die betrekking hebben op eisers.
Wat zijn de regels?
2. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder politiegegeven: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijk verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Tevens bestaat op grond van dat artikellid het recht om wanneer dat het geval is, die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Wat vinden eisers en verweerder in beroep?
3. Primair voeren eisers aan dat zij zo spoedig mogelijk alsnog gebruik willen maken van hun recht op fysieke inzage op grond van artikel 25 van de Wpg. Naast artikel 27, eerste lid, onder d van de Wpg, worden er geen andere uitzonderingsgronden genoemd op basis waarvan inzage geweigerd kan worden.
Subsidiair voeren eisers aan dat voor zover kan worden volstaan met een schriftelijk overzicht, het overzicht niet voldoet aan de eisen uit artikel 25 van de Wpg. Het overzicht bestaat uit een opsomming van persoonsgegevens, te denken valt aan namen, adresgegevens en bankrekeningnummers. Uit het verstrekte overzicht blijkt niet met welk doel en in welke context de gegevens zijn verwerkt en hoelang ze worden bewaard. Het is onduidelijk wat de grondslag is voor de verwerking, welke categorieën persoonsgegevens dit betreft en of deze gegevens aan andere instanties, derde landen of internationale organisaties zijn verstrekt. Evenmin kunnen eisers nu een verzoek doen tot rectificatie of vernietiging van deze persoonsgegevens. Eisers hebben op deze wijze niet kunnen toezien op een correcte, rechtmatige verwerking van de persoonsgegevens. Ter zitting is aan de zijde van eisers te kennen gegeven dat uit de Handleiding Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), de richtlijn van de Autoriteit Persoonsgegevens en jurisprudentie van het Gerechtshof [1] blijkt dat het begrip ‘persoonsgegeven’ niet in enge zin, maar in ruime zin moet worden opgevat. Gelet hierop heeft de FIOD niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken met eisers dan wel met de rechtbank gedeeld. Ook gaven eisers ter zitting aan dat zij van het verweerschrift geen kennis hebben kunnen nemen, omdat verweerder het verweer pas elf dagen voor de zitting heeft toegestuurd.
4.
Verweerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in dit geval aan het recht op inzage op grond van artikel 25 van de Wpg is voldaan. De rechtbank is het met verweerder eens dat op grond van de Richtlijn opsporing en vervolging [2] , die vanaf 2018 is geïmplementeerd in de Wpg, verweerder niet verplicht is tot het verlenen van inzage in alle documenten waar de persoonsgegevens in voorkomen en dat kan worden volstaan met het inzichtelijk maken van persoonsgegevens door aan de betrokkene in een begrijpelijke vorm een volledig overzicht van die gegevens te verstrekken. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] volgt tevens dat het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking heeft op politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg en niet op documenten waarin ze zijn vervat. Ter zitting is gebleken dat de op eisers betrekking hebbende politiegegevens reeds in het kader van een strafrechtelijke procedure in de vorm van processtukken aan hen ter beschikking zijn gesteld en zij meerdere malen de kans hebben gehad en genomen om vragen te stellen over het bestreden besluit. Eisers zijn voldoende in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van de persoonsgegevens die over hen worden verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder fysieke inzage in de stukken heeft mogen weigeren.
7. In het verlengde hiervan overweegt de rechtbank dat het overzicht uit het bestreden besluit voldoet aan het gestelde in artikel 25 van de Wpg. Zij hebben informatie verkregen over de bewaartermijn van de gegevens, de betrokken categorieën van politiegegevens en het doel van de verwerking. In het bestreden besluit staat tevens vermeld aan welke bevoegde autoriteiten de persoonsgegevens van eisers zijn verstrekt. Bovendien is de rechtbank het met verweerder eens dat eisers niet de kans is ontnomen om het recht tot rectificatie of vernietiging van deze persoonsgegevens uit te oefenen. Uit de Richtlijn opsporing en vervolging blijkt dat om aan het recht tot rectificatie of vernietiging te voldoen er kan worden volstaan met een overzicht van de persoonsgegevens in begrijpelijke vorm zoals in dit geval is verstrekt. [4] Wat eisers voor het overige hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
8.
Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 17 september 2019 van het Gerechtshof Den Haag, (ECLI:NL:GHDHA:2019:2398).
2.Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad. Zie ook
3.Zie de uitspraak van 9 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1202) en 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2004).
4.Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad. Zie ook