Uitspraak
Beschikking op het op 21 januari 2020 ingekomen verzoekschrift van:
[naam] ,
- [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] , Brazilië, (hierna: [voornaam minderjarige 1] ) en
- [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats] , Brazilië, (hierna: [voornaam minderjarige 2] ),
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Procedure
- het verzoekschrift;
- de brief van de IND van 26 februari 2020;
- de brief van de IND van 20 april 2020;
- het faxbericht van 5 mei 2020 met bijlagen van de zijde van verzoekster;
- de brief van de IND van 27 mei 2020;
- het faxbericht van 4 juni 2020 met bijlagen van de zijde van verzoekster;
- de brief van de IND van 24 juni 2020;
- het faxbericht van 25 juni 2020 met bijlagen van de zijde van verzoekster;
- de brief van 7 juli 2020 van de IND;
- het faxbericht van 10 juli 2020 met bijlagen van de zijde van verzoekster;
- het faxbericht van 21 augustus 2020 van de zijde van verzoekster;
- de twee faxberichten van 22 februari 2021 met bijlagen van de zijde van verzoekster;
- het faxbericht van 23 februari 2021 met bijlagen van de zijde van verzoekster.
- verzoekster met mr. Dorgelo;
- mr. [vertegenwoordiger] namens de IND.
- het faxbericht van 25 februari 2021 met bijlagen van de zijde van verzoekster;
- de brief van de IND van 9 maart 2021;
- het faxbericht van 30 maart 2021 met bijlagen van de zijde van verzoekster;
- de conclusie van de officier van justitie van 8 april 2021.
- verzoekster met mr. Dorgelo en bijgestaan door [tolk] , tolk in de Portugese taal;
- mr. [vertegenwoordiger] namens de IND.
Verzoek en onderbouwing
Standpunt van de IND
Standpunt van de officier van justitie
Feiten
- Verzoekster is op [geboortedatum 3] 1978 te [geboorteplaats] , Brazilië, geboren als dochter van [vader] (hierna: de vader) en [moeder] .
- Op het moment van geboorte van verzoekster bezat haar vader de Nederlandse nationaliteit.
- Verzoekster heeft op grond van artikel 3 lid 1 RWN bij haar geboorte via haar vader de Nederlandse nationaliteit verkregen.
- Verzoekster heeft bij haar geboorte op Braziliaans grondgebied van rechtswege daarnaast de Braziliaanse nationaliteit verkregen.
- Verzoekster heeft op 23 februari 1995 een paspoort verstrekt gekregen van de Consul-Generaal te Sao Paulo, Brazilië. Dit paspoort had een geldigheidsduur van vijf jaar, te weten tot 23 februari 2000.
- Op 1 september 2004 heeft verzoekster van de Consul-Generaal te Sao Paulo, Brazilië, een paspoort verstrekt gekregen met een geldigheidsduur van vijf jaar. Het paspoort was geldig tot 1 september 2009.
- Op 31 december 2014 heeft verzoekster een bericht gehad van het departement Consulaire zaken met als titel ‘Encontrado ne Caixa de Correio’ en is er een gemaakte afspraak afgezegd in verband met een niet werkende airconditioning.
- Op 19 maart 2019 heeft verzoekster een aanvraag ingediend tot verstrekking van een verklaring omtrent bezit van het Nederlanderschap. Deze aanvraag is op
Beoordeling
Tjebbes), punt 40, onder verwijzing naar HvJEU 2 maart 2010, zaak C-135/08, ECLI:EU:C:2010:104 (
Rottmann), punten 55-56.
Tjebbes), punten 44-46, en ABRvS 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:423, rov. 11.2.
Chavez-Vilchez), punt 60.
1 september 2014) alleen van belang als indicatie dat verzoekster al langere tijd de wens had in Nederland te gaan verblijven. Verzoekster heeft verklaard, ook schriftelijk, dat zij in mei 2014 naar Nederland is gekomen om zich te oriënteren op een langer verblijf in Nederland met haar gezin maar dat zij weer snel naar Brazilië is teruggereisd vanwege de medische situatie van haar echtgenoot. Haar wens om een langere tijd in Nederland te gaan verblijven heeft zij vervolgens niet omgezet in concrete acties. Op het verliesmoment (1 september 2014) was de Braziliaanse echtgenoot van verzoekster ernstig ziek. Hij is in maart 2015 overleden. Verzoekster heeft (dan ook) niet
gestelddat zij op het verliesmoment, dan wel binnen een redelijke tijd daarna, concrete plannen had om in Nederland te gaan wonen en werken. De stelling dat verzoekster nooit van het plan om in Nederland te gaan wonen en werken heeft afgezien, maar dat zij dit plan slechts af en toe heeft ‘gepauzeerd’ volstaat, gezien het aan te leggen toetsingskader, in dit verband niet. Hierom kan niet worden geoordeeld dat op het verliesmoment redelijkerwijs voorzienbaar was dat zij haar met het Unieburgerschap gepaard gaande rechten of verplichtingen uit zou gaan oefenen. Dat uit de door verzoekster overgelegde stukken volgt dat zij eind 2018 weer is begonnen met een oriëntatie op een mogelijk verblijf in Nederland, dat zij zich op [datum] 2019 bij de gemeente Den Haag heeft laten inschrijven als niet-ingezetene en een burgerservicenummer heeft gekregen en dat zij in maart 2019 een aanvraag heeft ingediend tot het verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap doet aan dit oordeel niet af. Deze omstandigheden maken immers niet dat
op het verliesmomentredelijkerwijs voorzienbaar was dat zij haar met het Unieburgerschap gepaard gaande rechten of verplichtingen uit zou gaan oefenen.
additional elements of dependence’of wel ‘
more than the normal emotional ties’tussen haar en haar ooms en tantes in Nederland, die noodzakelijk zijn voor het aannemen van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM juncto art. 7 van het Handvest van de EU (zie bijv. EHRM 17 februari 2009, Onur tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907 en EHRM 17 januari 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2012:0017JUD000159806). Evenmin heeft verzoekster gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat tussen haar en haar familie in Nederland sprake is van de vereiste ‘
sufficiently close ties’ (EHRM 25 november 2014, Krucik tegen Kroatië), no. 10140/13 rov. 108). Dat zij warme banden met haar familie in Nederland onderhoudt en af en toe op bezoek komt, is hiertoe onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel.
1 september 2014 was het niet concreet voorzienbaar dat de kinderen in Nederland zouden gaan studeren. Zij waren op dat moment 7 en 4 jaar oud. Daarbij komt dat het verlies van de mogelijkheid om in Nederland te gaan studeren het gevolg is van hun verlies van het Nederlanderschap en niet van het verlies van het Unieburgerschap. Ook een beroep op het in het artikel 24 lid 2 van het Handvest erkende belang van het kind en op het Chavez-arrest baat verzoekster niet. De kinderen hebben samen met hun moeder hun hele leven in Brazilië gewoond. De kinderen kunnen hun gezinsleven, zoals zij dit kennen, blijven uitoefenen, zonder dat dit recht is of wordt beperkt van overheidswege.