ECLI:NL:RBDHA:2021:5854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
C/09/609940 / JE RK 21-754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van hulpverlening en ouderschap

Op 21 mei 2021 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Het verzoek tot verlenging was ingediend door Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, de gecertificeerde instelling, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de hulpverlening aan de ouders. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, hebben aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan de hulpverlening. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarigen voorafgaand aan de zitting zijn gehoord.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van de kinderen niet langer een ernstige bedreiging voor hun ontwikkeling vormt, zoals vereist is voor een ondertoezichtstelling. De kinderen gaan naar school, ontwikkelen zich goed en hebben geen gedragsproblemen. Hoewel er sprake is van een conflict tussen de ouders, voelen de kinderen zich veilig bij de moeder en hebben zij geen behoefte aan een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de ouders bereid zijn om in het belang van de kinderen samen te werken aan de benodigde hulpverlening.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de hulpverlening in het vrijwillig kader kan doorgaan en dat er geen aanwijzingen zijn dat de ouders zonder ondertoezichtstelling niet aan de hulpverlening willen meewerken. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/609940 / JE RK 21-754
Datum uitspraak: 21 mei 2021

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 1 april 2021 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. Ş.Ö. Zengin – Epözdemir, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen d.d. 29 maart 2021;
  • het verweerschrift d.d. 18 mei 2021 van de zijde van de advocaat van de moeder.
Op 21 mei 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • dhr. [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn voorafgaand de zitting tegelijkertijd door de kinderrechter gehoord.

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven feitelijk bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 29 mei 2020 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van 29 mei 2020 tot 29 mei 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar. De gecertificeerde instelling legt het volgende aan het verzoekschrift ten grondslag. Er dient zowel voor de kinderen als de ouders hulpverlening ingezet te worden. De kinderen ontvangen inmiddels hulpverlening van Go4Jeugd. De gecertificeerde instelling zet haar vraagtekens bij de vraag of de hulpverlening van Go4Jeugd in het vrijwillig kader doorgang zal blijven vinden. De ouders zijn aangemeld voor een traject met betrekking tot het vormgeven van parallel ouderschap. Door wachtlijsten is deze hulpverlening nog niet opgestart. De ouders hebben aangegeven open te staan voor de hulpverlening en hiermee lijkt de weg vrij tot het inzetten van passende hulpverlening. Het is belangrijk dat het goed blijft gaan met de kinderen en deze situatie dient in de gaten gehouden te worden. Het contact tussen de kinderen en de vader is inmiddels dermate verstoord dat er helemaal geen contact meer is. Het ontbreken van het contact met de vader vormt een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De kinderen geven aan zich niet veilig te voelen met de vader en willen geen contact.
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet. Ter zitting heeft de vader aangegeven dat hij bereid is mee te werken aan de benodigde hulpverlening. Het doel van de vader is om weer contact te krijgen met de kinderen.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte en daartoe het volgende aangevoerd. Het verzoek voldoet niet aan de juridische criteria voor een ondertoezichtstelling waardoor het verzoek afgewezen dient te worden. De moeder stelt zich op het standpunt dat een verlenging van de ondertoezichtstelling zijn doel voorbij schiet en aldus niet proportioneel is nu er geen sprake is van een concrete ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. Dit vloeit voort uit de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:1979). Uit de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 november 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:3352) volgt dat een ondertoezichtstelling niet bedoeld is om de situatie enkel te monitoren. De ouders willen allebei meewerken aan de hulpverlening. De kinderen geven aan op dit moment geen contact te willen met de vader en zelfstandig hulpverlening te willen krijgen om bepaalde dingen te verwerken. De hulpverlening vanuit Go4Jeugd kan tevens in het vrijwillig kader doorgang vinden. De moeder zegt toe dat zij altijd de contacten tussen de vader en de kinderen zal blijven faciliteren. De hulpverlening om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen wordt voldoende geaccepteerd.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn.
Daartoe wordt als volgt overwogen. Er moet voor een ondertoezichtstelling sprake zijn van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen, die pas kan worden aangenomen als daarvoor in de actuele situatie van de kinderen concrete aanwijzingen zijn. Op dit moment is er naar het oordeel van de kinderrechter geen sprake meer van een situatie die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De kinderen gaan inmiddels alweer geruime tijd naar school, hebben het daar naar hun zin en doen het goed, zij hebben geen gedragsproblemen en ontwikkelen zich leeftijdsadequaat. Weliswaar is sprake van een strijd tussen ouders en hebben de kinderen daar last van, maar zij ontwikkelen zich ondanks die problemen goed en zeggen zich veilig en prettig te voelen bij de moeder. De kinderrechter ziet geen reden om daaraan te twijfelen. De kinderen en met name [minderjarige 1] van 14 jaar maken op de kinderrechter ondanks hun jonge leeftijd de indruk dat zij voldoende in staat zijn om aan te geven wat zij zelf willen en zij lijken met een objectieve blik naar (de strijd tussen) hun ouders te kijken. Daarbij is bovendien van belang dat de kinderen zelf hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een ondertoezichtstelling.
De moeder ziet in dat het in het belang van de kinderen is dat gestreefd wordt naar een positieve omgang met de vader en heeft toegezegd zich daarvoor in te zetten. Beide ouders hebben zich ter zitting bereid verklaard om in het belang van de kinderen mee te werken aan de benodigde hulpverlening. Deze hulpverlening kan in het vrijwillig kader doorgang blijven vinden. Daarbij zijn er geen aanwijzingen dat de ouders zonder een ondertoezichtstelling niet meer aan de ingezette hulpverlening willen meewerken.
De enkele omstandigheid dat de gecertificeerde instelling twijfelt of de hulpverlening in het vrijwillig kader doorgang zal vinden en dat zij zicht wil blijven houden op de situatie is onvoldoende om een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Overigens is niet gebleken dat de ondertoezichtstelling substantieel heeft bijgedragen aan een verbetering van de communicatieproblemen en het gebrek aan vertrouwen tussen de ouders.
Het voorgaande laat onverlet dat het voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen van belang is dat zij op enigerlei wijze contact hebben met de vader. In dit kader hoopt de kinderrechter dat de ouders het belang van de kinderen boven hun eigen belang weten te plaatsen en zij er alles aan zullen doen om de omgang tussen de vader en de kinderen op een positieve wijze vorm te geven.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.